ECLI:NL:TDIVTC:2016:60 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:60
Datum uitspraak: 27-10-2016
Datum publicatie: 18-11-2016
Zaaknummer(s): 2016/16
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Klachtambtenaarzaak. Dierenarts wordt verweten, samengevat, dat door hem c.q. onder zijn verantwoordelijkheid bij 133 kalveren van een veehouderij staarten zijn gecoupeerd. Gegrond, volgt geldboete van € 2.000.

De klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15 lid 2, onderdeel b, van de Wet dieren,

hierna: de klachtambtenaar

tegen

Y, 

hierna: beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift. Beklaagde is in de gelegenheid gesteld schriftelijk op de klacht te reageren en verweer te voeren, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 september 2016. De gemachtigde van de klachtambtenaar was daarbij aanwezig, tezamen met A, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en warenautoriteit (NVWA). Beklaagde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter zitting niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat door hem c.q. onder zijn verantwoordelijkheid bij 133 kalveren van een veehouderij staarten zijn gecoupeerd. De klachtambtenaar heeft gevorderd om beklaagde een boete van € 4.500,-- op te leggen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op een groep van 189 kalveren die op 12 augustus 2014 bij een slachterij werd aangevoerd, afkomstig van een en dezelfde veehouderij. Door twee toezichthoudende dierenartsen van de NVWA werd geconstateerd dat bij 133 van deze (189) kalveren de staarten waren gecoupeerd c.q. afgebonden middels een elastieken ring, dan wel dat staarten reeds waren afgevallen. Bij de aanlevering van de kalveren was een verklaring van beklaagde gevoegd met de volgende inhoud: ‘ Hierbij verklaart ondergetekende dat op het bedrijf van …… erg veel stieren (runderen) met staartbetrappingen zijn. Dit is om tot nu toe onverklaarbare redenen al sinds vele weken het geval. Deze zijn gecoupeerd door middel van een elastratortang en ringetje. De staarten zijn gecoupeerd wegens verwondingen’. Diezelfde dag is een inspecteur van de NVWA ter plaatse gekomen, die een nader onderzoek heeft ingesteld.

3.2. In het door de NVWA opgemaakte berechtingsrapport zijn getuigenverklaringen opgenomen van de betrokken toezichthoudende dierenartsen op het slachthuis, die onder meer hebben verklaard dat bij een groot deel van de kalveren de staarten afwijkingen of ontstekingen vertoonden, en dat bij een aantal kalveren de staart reeds was afgevallen. De staartstomp was bij deze dieren veelal sterk ontstoken (“gezwollen, warm, stinkend”) en pijnlijk. Bij sommige dieren is waargenomen dat de onderzijde van de stomp bloederig was of etterig. Bij de dieren waarbij de staart nog niet was afgevallen, was het stuk caudaal van de laesie koud, hard en in sommige gevallen gemummificeerd. Boven de laesie waren de stompen gezwollen, warm, pijnlijk en soms stinkend, duidend op een ontsteking.

3.3. Op 19 augustus 2014 is beklaagde door de NVWA gehoord en ook zijn verklaring is in het berechtingsrapport opgenomen. Daarin staat onder meer dat het couperen van de staarten bij de kalveren om veterinair noodzakelijke redenen geschiedde omdat er op het bedrijf waar de kalveren vandaan kwamen relatief veel staartbetrappingen voorkwamen als gevolg van een te krappe huisvesting van de dieren. Beklaagde heeft tevens verklaard dat hij niet op de hoogte was van het feit dat het couperen van staarten verboden was en dat de veehouder dit ook zelf bij de kalveren op zijn bedrijf deed.

3.4. Het door de NVWA opgemaakte berechtingsrapport is naar de klachtambtenaar verzonden, die heeft besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft geen verweer gevoerd.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan de orde is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij jegens de dieren in kwestie behoorde te betrachten dan wel of hij anderszins in strijd heeft gehandeld met hetgeen van hem als diergeneeskundige mocht worden verwacht, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Ten aanzien van de toestand waarin de kalveren op 12 augustus 2014 zijn aangetroffen op  het slachthuis heeft het college geen aanleiding te twijfelen aan de feiten en omstandigheden zoals die zijn neergelegd in het berechtingsrapport van de NVWA, die met foto’s en verklaringen van de betrokken toezichthoudende dierenartsen zijn gestaafd. Uit die verklaringen volgt onder meer dat bij circa  80% van de kalveren afwijkingen aan de staarten te zien waren c.q. dat er reeds staarten waren afgevallen, en dat bij een deel er nog elastiek om de staart zat. Bij de dieren waarvan de staart al afgevallen was, was de stomp vaak verdikt en voelde die warm aan, hetgeen duidde op een ontsteking. Bij de kalveren waarbij nog een elastiek om de staart zat, waren de staarten onder de elastiek in sommige gevallen afwijkend, koud en hard, en het deel boven de elastiek verdikt en warm, hetgeen eveneens duidde op een ontsteking. De dieren leden volgens de NVWA pijn als gevolg van het afbinden van de staarten c.q. de daardoor ontstane ontstekingen.

5.3. Beklaagde heeft de bevindingen van de NVWA, zoals die in het berechtingsrapport zijn vastgelegd, niet weersproken. Op grond van de stukken staat voor het college genoegzaam vast dat beklaagde in de hier bedoelde periode de begeleidend en verantwoordelijk dierenarts op het bedrijf in kwestie was en dat hij staarten van kalveren op het bedrijf heeft gecoupeerd, hetgeen geschiedde met een elastieken ring waarbij hij blijkens het berechtingsrapport zelf overigens heeft verklaard het couperen “doorlopend” te hebben gedaan, zij het beslist niet bij alle dieren tegelijk, en dat de veehouder ook zelf staarten bij kalveren coupeerde c.q. afbond.

5.4. Naar het oordeel van het college betreft het couperen c.q. het afbinden van staarten bij kalveren middels een elastieken ring een lichamelijk ingreep als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet dieren. Op grond van dit wetsartikel is het verrichten van lichamelijk ingrepen bij dieren verboden, tenzij het ingrepen betreft waarvoor een diergeneeskundige noodzaak bestaat of als het gaat om ingrepen die bij of krachtens Algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen of bij of krachtens enig overig wettelijk voorschrift zijn verplicht of toegestaan

5.5. Beklaagde heeft niet aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een diergeneeskundige noodzaak om op zo’n grote schaal staarten van de kalveren te moeten couperen. Voor zover juist zou zijn dat er huisvestingsproblemen op het bedrijf waren waardoor er staartbetrappingen plaatsvonden, geldt dat alsdan had mogen worden verwacht dat eerst was getracht een dergelijke probleem middels management­maatregelen op te lossen. Beklaagde had als verantwoordelijk dierenarts op het bedrijf naar het oordeel van het college eerst alternatieve oplossingen dienen te adviseren en er eerder op moeten aandringen om bijvoorbeeld de kalveren beter over verschillende stallen te spreiden of om minder kalveren in één stal te huisvesten. Weliswaar heeft beklaagde bij zijn verhoor door de NVWA op 19 augustus 2014 -dus achteraf- verklaard dat voor de volgende ronde één dier minder per hok zou worden geplaatst, echter neemt zulks niet weg dat beklaagde eerder op een andere oplossing qua omstandigheden op de veehouderij had behoren aan te sturen en dat het college ervan uitgaat dat lichtvaardig is overgegaan tot het couperen van de staarten, dat volgens de eigen verklaring van beklaagde ‘doorlopend’ gebeurde, naast overigens dat die ingrepen ook werden gedaan door de veehouder zelf, die daartoe niet bevoegd was (vgl. artikel 4.1, eerste lid, van de Wet dieren) en kennelijk zonder dat de noodzaak daartoe per individueel dier door beklaagde als dierenarts was vastgesteld. Op grond van het voorgaande heeft beklaagde de veterinaire noodzaak tot het couperen van de staarten bij de kalveren in kwestie onvoldoende onderbouwd. Voor zover hij zich op standpunt heeft gesteld dat hij niet wist dat het elastieken van staarten een verboden ingreep betrof, kon en behoorde hij dit als dierenarts naar het oordeel van het college te weten.  

5.6. Door het college wordt met de klachtambtenaar voorts geconcludeerd dat het hier om een invasieve ingreep gaat, die evident pijn veroorzaakt en inbreuk maakt op het welzijn, de gezondheid en de integriteit van het dier. Nu voldoende vast staat dat er ook sprake was van ontstekingen en pijn als gevolg van het couperen, had pijnbestrijdende medicatie en nabehandeling met antibiotica naar het oordeel van het college behoren te worden toegepast. Dat dit hier is gebeurd is niet gebleken en door het nalaten ervan treft beklaagde ook in dit opzicht een tuchrechtelijk verwijt.

5.7. Op grond van het vorenstaande is de klacht gegrond, waarbij na te melden maatregel door het college passend en geboden wordt geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

legt beklaagde een onvoorwaardelijke geldboete op van € 2.000,= overeenkomstig het bepaalde in artikel in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. M.J. Wisse, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.