ECLI:NL:TDIVTC:2016:58 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2016/2

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:58
Datum uitspraak: 27-10-2016
Datum publicatie: 18-11-2016
Zaaknummer(s): 2016/2
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat zij tijdens een weekenddienst veterinair nalatig heeft gehandeld met betrekking tot een kat met benauwdheidsklachten had. Ongegrond.

X,         klager,    

tegen

Y,                                beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 1 september 2016. Klager is niet verschenen. Beklaagde was ter zitting aanwezig, tezamen met haar gemachtigde.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij tijdens een weekenddienst veterinair nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de kat van klager, die benauwdheidsklachten had.  

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Het gaat in deze zaak om een kat , een Ragdoll, geboren op 21 maart 2005.

3.2. In de ochtend van zondag 13 december 2015 heeft klager zich, na daarover eerst telefonisch cotact te hebben gehad, met zijn kat tot beklaagde, de dienstdoende dierenarts, gewend, omdat de kat benauwdheidsklachten had. Beklaagde heeft, na eerst te hebben gepoogd de medische geschiedenis van de kat via de computer te achterhalen, de kat klinisch onderzocht en is vervolgens qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van bronchitis of longworm. Beklaagde stelt daarbij te hebben aangegeven dat een röntgenfoto nodig was om meer duidelijkheid te krijgen en om een definitieve diagnose te kunnen stellen. Daarvan is op dat moment afgezien. Beklaagde heeft de kat medicatie toegediend (Furosemide en Tolfedine) en geadviseerd contact op te nemen als situatie thuis zou verslechteren. Klager heeft de kat vervolgens mee naar huis genomen.

3.3. Klager heeft die zondagavond telefonisch contact opgenomen met beklaagde en tijdens dit gesprek aangegeven dat het slechter met de kat ging. Van de zijde van klager is gesteld dat beklaagde tijdens dit gesprek een onderzoek op de praktijk zou hebben geweigerd. Beklaagde heeft daarentegen gesteld dat klager feitelijk enkel belde omdat hij medicatie voor de nacht wilde en dat zij daarop heeft geantwoord dat zij de kat eerst wilde zien voor nader onderzoek, omdat zij een mogelijk ernstiger ziektebeeld niet uitsloot. Klager is die avond niet bij beklaagde langs geweest.

3.4. De volgende dag, op 14 december 2015, heeft klager zijn eigen dierenarts geconsulteerd. Bij dit consult werd vastgesteld dat de kat erg benauwd was en een versnelde ademhaling had. De kat is in een zuurstofkooi geplaatst, er is medicatie toegediend en cytologisch onderzoek uitgevoerd. Daarnaast is een röntgenfoto gemaakt, waaruit bleek dat er sprake was van tumoren in de longen. Omdat de gezondheidsgesteldheid van de kat dermate slecht was, is besloten om het dier te euthanaseren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar  hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. De beoordeling van de klacht wordt bemoeilijkt doordat partijen tegenstrijdige lezingen hebben gegeven over gezondheidsgesteldheid van de kat ten tijde van het consult op die bewuste zondagochtend. Klager stelt dat kat erg benauwd was, terwijl beklaagde stelt dat er weliswaar sprake was van ademhalingsklachten, maar dat die in combinatie met het klinisch beeld niet zo verontrustend waren dat zij kon vermoeden dat de situatie op korte termijn zou verslechteren.  Beklaagde heeft in verweer beschreven dat de kat rechtop in zijn mand zat, een normale lichaamstemperatuur had, dat het hart bij auscultatie niet afwijkend klonk, dat de hartslag 200 p/minuut bedroeg, dat geen sprake was van neusuitvloeiing, dat de ademhalingsfrequentie 40 p/minuut bedroeg, dat de kat niet was uitgedroogd, naast dat de trachea en larynx niet gevoelig waren en aan het abdomen en lymfeknopen geen afwijkingen konden worden waargenomen.

5.3. Duidelijk is dat beklaagde die zondagochtend geen definitieve diagnose heeft gesteld, omdat daarvoor nader onderzoek in de vorm van het maken van een röntgenfoto nodig was. Beklaagde heeft aangevoerd dat zij dit nadrukkelijk heeft aangegeven richting klager en zijn echtgenote, die zouden hebben aangegeven dat zij dit liever op een ander moment bij hun eigen dierenarts wilden laten doen.  Als zou worden uitgegaan van de door beklaagde beschreven klinische bevindingen, dan acht het college niet onbegrijpelijk dat differentiaal diagnostisch is gedacht aan bronchitis en longworm en dat eerstens is besloten tot een medicamenteuze behandeling met Tolfedine en Furosemide. Voorts lijkt tijdens dat ochtendconsult geen sprake te zijn geweest van symptomen die evident wezen op een levensbedreigende situatie, waarin terstond ingrijpen geboden was, bijvoorbeeld door de kat in een zuurstofkooi te plaatsen. In de door beklaagde beschreven situatie kan het college haar ook volgen waar zij de keuze om een röntgenfoto te laten maken op dat moment aan klager heeft overgelaten en dat zij daar die ochtend zelf niet nadrukkelijk op heeft aangedrongen. Beklaagde heeft verder gesteld dat zij klager bij het mee naar huis geven van de kat de dringende boodschap heeft gegeven om bij verslechtering contact op te nemen. Weliswaar is van de zijde van klager gesteld dat de benauwdheidsklachten en de klinische gesteldheid van de kat tijdens het consult in de ochtend veel slechter en ernstiger waren, echter stuit die stelling af op gebrek aan bewijs en kunnen de feiten dienaangaande door het college niet worden vastgesteld. Het vorenstaande brengt mee dat niet kan worden geconcludeerd dat beklaagde verwijtbaar nalatig of onverantwoord heeft gehandeld door de kat op dat moment mee naar huis te geven.

5.4. Ook met betrekking tot hetgeen tussen partijen besproken is tijdens het telefonisch contact die avond zijn de feiten niet door het college vast te stellen. Waar klager heeft gesteld dat beklaagde weigerde naar de praktijk te komen, heeft beklaagde gesteld dat klager enkel een pilletje voor de nacht wilde, waarna zij heeft aangeven dat zij kat daarvoor eerst wilde zien en onderzoeken en dat zij klager zelfs een kosteloos consult heeft aangeboden, waarvan klager geen gebruik heeft gemaakt.

5.5. Resumerend geldt dat de lezingen van partijen over de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden enorm uiteen lopen. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dat is zowel met betrekking tot de gesteldheid van de kat tijdens het ochtendconsult als met betrekking tot de vermeende weigering van beklaagde om die avond naar praktijk te komen niet het geval. Op grond hiervan zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M van Gils en drs. M.J. Wisse,   in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.