ECLI:NL:TDIVTC:2016:47 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/83

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:47
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 20-09-2016
Zaaknummer(s): 2014/83
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dientsdoend dierenarts wordt verweten  tijdens een nachtdienst aan een zieke hond niet de noodzakelijke veterinaire zorg te hebben verleend. Naar het oordeel van het college  had een aanbod om naar de praktijk te komen behoren te worden gedaan. In zoverre gegrond, waarschuwing.

X,                klaagster,    

tegen

Y,               beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016. Van partijen was alleen beklaagde aanwezig, tezamen met zijn gemachtigde.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, dat hij als dienstdoend dierenarts tijdens een nachtdienst aan de zieke hond van klaagster geen veterinaire zorg heeft willen verlenen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een teef , geboren op 5 juli 2002.

3.2. In de avond van 12 oktober 2014 tussen 23:30 en 24:00 uur heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde, de op dat moment dienstdoende dierenarts, omdat haar hond al de hele dag ziek was geweest en inmiddels ook niet meer kon staan. Beklaagde heeft na een anamnese aangegeven dat er vermoedelijk sprake was van een probleem in de hersenen en klaagster geadviseerd de situatie af te wachten en zich de volgende ochtend met de hond tot haar eigen dierenarts te wenden.

3.3. In het klaagschrift staat vermeld dat de gezondheidsgesteldheid van de hond de volgende ochtend was verslechterd. Klaagster is met het dier naar haar eigen dierenarts gegaan, die na een klinisch onderzoek concludeerde dat de hond een hersenbloeding had gehad en dat de situatie zorgelijk was. In overleg met klaagster is besloten om te bezien of een medicamenteuze behandeling nog effect zou sorteren. De dierenarts heeft per injectie Cerenia, Voreen en Biodyl toegediend, naast dat Prednisolon is voorgeschreven. Later die middag is de conditie van de hond zodanig achteruit gegaan, dat moest worden besloten tot euthanasie. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de overlevingskansen van de hond groter waren geweest als ze door beklaagde tijdens diens nachtdienst was onderzocht en behandeld.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft zich eerder uitgesproken over de wijze waarop een dienstdoend dierenarts behoort te handelen bij een nachtelijk verzoek om hulp. Daarbij wordt als hoofdregel aangehouden dat op de dierenarts de verplichting rust om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen van te overtuigen of er al dan niet spoedhulp moet worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.

5.3. In casu staat vast dat klaagster telefonisch aan beklaagde heeft gemeld dat haar hond de hele dag ziek was geweest (niet eten en niet drinken) en op dat moment sinds een half uur niet meer kon staan. Niet in geschil is dat beklaagde hierna aan klaagster heeft gevraagd of de ogen van de hond heen en weer bewogen (nystagmus) en dat hij, nadat die vraag door klaagster bevestigend was beantwoord, is uitgegaan van een probleem in de hersenen. Beklaagde heeft klaagster vervolgens geadviseerd om de situatie af te wachten en zich de volgende ochtend met de hond tot haar eigen dierenarts te wenden.

5.4. Voor zover beklaagde stelt dat het geen meerwaarde had om de hond in de nacht op de praktijk te onderzoeken, gaat het college daar niet in mee. Naar het  oordeel van het college kon op basis van het telefoongesprek en dus op afstand de ernst van het (hersen)probleem en de noodzaak om medicatie of een infuusbehandeling in te zetten niet naar behoren worden ingeschat, naast dat op voorhand niet kon worden uitgesloten dat er sprake was van een ander onderliggend ziektebeeld (zoals vestibulaire ataxie ten gevolge van een ontsteking) waarbij terstond veterinair handelen in de rede lag of van een situatie waarin bijv. euthanasie geboden was en niet tot de volgende ochtend kon worden gewacht. Voor zover beklaagde heeft gesteld dat de situatie in zijn visie niet acuut was, nu de hond al de hele dag ziek was geweest, geldt dat er die avond kort voor het telefoongesprek tussen partijen een extra en ernstig te nemen complicatie was bijgekomen, te weten dat de hond niet meer kon staan, hetgeen aan beklaagde is medegedeeld. Mede gelet hierop was er naar het oordeel van het college voldoende reden om klaagster in ieder geval aan te bieden om met de hond naar de praktijk te komen om aldus te kunnen beoordelen of sprake was van een spoedsituatie die geen uitstel tot de volgende ochtend kon dulden. Een zodanig aanbod is door beklaagde niet gedaan en de klacht wordt in zoverre gegrond geacht, waaraan niet afdoet dat ongewis blijft of de kwestie een andere afloop had gekend indien de hond wel al in de nacht door beklaagde was gezien c.q. behandeld.

5.5. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, als beschreven in rov. 5.4;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. G.P. Hofland, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.