ECLI:NL:TDIVTC:2016:46 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/1

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:46
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 20-09-2016
Zaaknummer(s): 2015/1
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten een elleboogfractuur bij een hond  onjuist te hebben behandeld, door deze niet met een trekschroef, maar met 2 pinnen te fixeren. Ongegrond.

X,                 klaagster,    

tegen

Y,                 beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016.

2. DE KLACHT

De klacht komt er in de kern op neer dat beklaagde nalatig heeft gehandeld met betrekking tot de operatie en de behandeling van een elleboogfractuur bij de hond van klaagster.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een reu, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 6 jaar oud was.

3.2. Op 17 november 2013 heeft de hond bij een val een fractuur in de elleboog van de rechtervoorpoot opgelopen. Klaagster heeft zich met de hond tot haar eigen dierenarts gewend, die haar na het maken van röntgenfoto’s heeft doorverwezen naar de gespecialiseerde kliniek waar beklaagde werkzaam is. Beklaagde heeft de hond nog diezelfde dag geopereerd, waarbij de betreffende elleboog is gezet en de fractuur is gefixeerd met twee pennen. Na de operatie is pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie toegediend c.q. voorgeschreven. Klaagster werd geadviseerd om de hond thuis in een bench te houden en gedurende 3 weken meermaals per dag korte stukjes aangelijnd te laten wandelen.

3.3. Omdat de hond kreupel bleef lopen, heeft klaagster zich op 18 februari 2014, derhalve 3 maanden na de operatie bij beklaagde, met de hond voor een second opinion tot een andere (Duitse) dierenarts gewend. Deze dierenarts concludeerde na röntgenonderzoek dat de fractuur niet stabiel was geheeld, volgens deze dierenarts omdat de fixatie van de breuk door beklaagde ten onrechte niet met een compressieschroef, maar met pennen had plaatsgevonden. Een week later, op 25 februari 2014, heeft de second opinion dierenarts de hond opnieuw geopereerd, waarbij de fractuur alsnog met een compressieschroef is gefixeerd.

3.4. Op 18 oktober 2014 heeft een controleconsult bij de genoemde second opinion dierenarts plaatsgevonden. Deze concludeerde dat de hond kreupel liep met de geopereerde poot, waarvan de elleboog verdikt was en niet goed gestrekt kon worden. Er zijn opnieuw  röntgenfoto’s gemaakt, waarop te zien was dat er artrose in het gewricht was ontstaan. De dierenarts heeft geadviseerd tot intensieve fysiotherapie en om 3 maanden later terug te komen voor controle en het maken van nieuwe röntgenfoto’s. Ter zitting heeft klaagster verklaard dat er begin 2015 na röntgenonderzoek is geconstateerd dat de artrose niet was verergerd en dat de hond inmiddels weer redelijk goed kan lopen, zij het met toepassing van pijnstillende medicatie.

3.5. Na informatie te hebben ingewonnen bij andere dierenartsen c.q. deskundigen, heeft klaagster besloten de onderhavige tuchtprocedure te entameren, stellende dat beklaagde de elleboogfractuur onjuist en niet als een redelijk vakbekwaam dierenarts heeft behandeld.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van een klacht worden de specifieke omstandigheden van het geval in ogenschouw genomen, alsook wordt gekeken naar de standaard zoals die binnen de beroepsgroep op het moment van de verweten gedragingen als geldend kon worden aangenomen.

5.2. Met betrekking tot de door beklaagde gebruikte operatietechniek, kan aan klaagster worden toegegeven dat bij het fixeren van een elleboogfractuur als hier aan de orde, het gebruik van een compressieschroef op basis van de hedendaagse veterinaire inzichten gebruikelijk is en de voorkeur heeft. Echter heeft beklaagde naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij fracturen in de elleboog normaliter zelf ook bij voorkeur gebruik maakt van een compressieschroef en in die zin dezelfde visie is toegedaan als de door klaagster geraadpleegde deskundigen. Dat beklaagde in het gesprek met klaagster voorafgaand aan de operatie wellicht niet over fixatie middels een compressieschroef heeft gesproken, laat onverlet dat het college ervan uitgaat dat die techniek wel degelijk en als eerste door beklaagde in overweging is genomen.

5.3. Niet in geschil is dat beklaagde er in het onderhavige geval van uitging dat de prognose in zoverre onzeker was, dat het trauma waarschijnlijk niet helemaal zonder restgevolgen zou genezen, hetgeen met klaagster zowel voor als na de operatie is gecommuniceerd. Beklaagde heeft verder gemotiveerd uitgelegd waarom in dit specifieke geval bij wege van uitzondering niet voor gebruik van een compressieschroef is gekozen. Reden vormde dat geen sprake was van een 'rechte' fractuur maar van een fractuur met een ongelijk c.q. misvormd gewrichtsvlak en meerdere, ook kleinere fragmenten en dat bij het plaatsen van de zogenoemde ‘botvangtangen’ reeds bleek dat het uitoefenen van druk er toe leidde dat het grootste fragment teveel naar binnen zou worden gedrukt. Onder die omstandigheden en gelet op de aard en complexiteit van de fractuur, kan het college beklaagde volgen in zijn afweging en keuze om in dit geval af te zien van het gebruik van een compressieschroef en in plaats daarvan de fractuur te fixeren met 2 pennen, zulks om verdere vervorming van het gewricht te voorkomen.

5.4. Het college heeft voorts geen aanwijzingen die erop duiden dat er bij de repositie en fixatie van de breuk als zodanig c.q. het aanbrengen van de twee pennen veterinair onjuist is gehandeld. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat op de röntgenfoto die ongeveer 3 maanden nadien door de opvolgend Duitse dierenarts voorafgaand aan de tweede operatie is gemaakt, te zien is dat de botfragmenten zich niet hadden verplaatst en nog hetzelfde gepositioneerd waren als eerder door beklaagde gefixeerd en zoals te zien op de door hem gemaakte postoperatieve röntgenfoto. Wel verliep het herstelproces niet optimaal (onvoldoende calcificatie, artrose), echter staat voor het college niet vast dat dit het gevolg is geweest van foutief veterinair handelen door beklaagde c.q. van de door hem verkozen operatietechniek. Er kunnen zich bij een operatie altijd complicaties voordoen zonder dat daar per definitie nalatig veterinair handelen van de dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. Voor zover nadien op de röntgenfoto’s van de opvolgend Duitse dierenarts te zien is dat er zich op verschillende plaatsen van het gewricht artrose had ontwikkeld, acht het college niet uitgesloten dat, zoals beklaagde heeft gesteld, dit niet aan de werkwijze van beklaagde is toe te schrijven, maar aan het oorspronkelijke forse trauma, waarbij ook veel schade was ontstaan aan de niet op de röntgenfoto's zichtbare weke delen (zoals het gewrichtskapsel en banden). Verder geldt dat de hond weliswaar door de opvolgende dierenarts opnieuw is geopereerd met gebruikmaking van een compressieschroef, echter blijft het de vraag of dit de congruentie van de betreffende elleboog ten goede is gekomen, getuige de na die operatie gemaakte röntgenfoto's.

5.5. Met betrekking tot de nazorg geldt dat niet in geschil is dat die in principe elders zou plaatsvinden en dat aan klaagster per brief instructies qua beweging en mobiliteit zijn gegeven (frequent en kort aangelijnd wandelen). Verder is klaagster ook na de operatie door beklaagde gewezen op het feit dat volledig herstel waarschijnlijk niet kon worden bereikt. In de periode hierna is klaagster niet meer met haar hond bij beklaagde terug op consult geweest, zodat beklaagde ook niet meer in de gelegenheid is geweest om zelf de situatie te herbeoordelen en eventuele herstelactie te ondernemen, hetgeen hem alsdan niet kan worden aangerekend.

5.6. Gelet op het voorgaande heeft beklaagde zijn keuze om in dit specifieke geval, anders dan naar de huidige veterinaire maatstaven gebruikelijk is en normaliter zijn voorkeur heeft, bij het fixeren van de breuk geen gebruik te maken van een compressieschroef afdoende gemotiveerd en is die keuze gelet op de aard en de complexiteit van de fractuur begrijpelijk en aanvaardbaar geweest, waar ook overigens niet is gebleken dat bij de operatie of anderszins veterinair onjuist of nalatig is gehandeld. De klacht wordt derhalve ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. G.P. Hofland, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.