ECLI:NL:TDIVTC:2016:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/37

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:45
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 02-09-2016
Zaaknummer(s): 2015/37
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dienstdoend dierenarts wordt verweten ten aanzien van een hond met maagklachten geen (juiste) diagnose  te hebben gesteld en tekort te zijn geschoten in de behandeling. Ongegrond.

X,                    klaagster,    

tegen

Y,                    beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Beide partijen waren hierbij aanwezig. Klaagster werd vergezeld door haar partner.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij tekort is geschoten in de zorgverlening voor de hond van klaagster, nadat hij werd geconsulteerd omdat het dier een opgezette buik had.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Duitse herder.

3.2. Op 5 april 2015, eerste Paasdag, constateerde klaagster in de avond dat haar hond een dikke buik had en heeft ze het spoednummer gebeld en met beklaagde als dienstdoende dierenarts gesproken. Tijdens het telefoongesprek is onder andere aan de orde gekomen dat de hond die dag mogelijk chocolade had gegeten. Klaagster is door beklaagde uitgenodigd om met de hond voor onderzoek naar de praktijk te komen. Tussentijds heeft klaagster via haar mobiele telefoon overleg gehad met een familielid, tevens dierenarts van beroep, die aangaf dat er mogelijk sprake was van maagdilatatie of maagtorsie.

3.3. Beklaagde heeft gesteld dat hij bij het klinisch onderzoek van de hond die avond, afgezien van een enigszins opgezette buik aan de linkerkant, geen bijzonderheden heeft vastgesteld.  De hond heeft eerstens een injectie met Metoclopramide  toegediend gekregen en er is geadviseerd om even met de hond te gaan wandelen. Na de wandeling heeft beklaagde de hond onder sedatie gesondeerd. Vervolgens heeft beklaagde de hond Antisedan, Metoclopramide  en Novacam toegediend. De hond is diezelfde avond aan klaagster mee naar huis gegeven, en er is Metoclopramide in tabletvorm verstrekt, waarbij is aangegeven dat om 6:00 uur in de ochtend een eerste tablet moest worden toegediend. Tussen partijen is in geschil of er ook andere instructies zijn gegeven.

3.4. Na thuiskomst is in ieder geval omstreeks middernacht één keer door klaagster telefonisch contact opgenomen met beklaagde, die tijdens dit gesprek heeft geadviseerd om de situatie af te wachten. Beklaagde heeft ter zitting gesteld dat er later die nacht met de partner van klaagster nog twee telefoon­gesprekken over de hond hebben plaatsgevonden.

3.5. Vast staat dat de volgende ochtend tussen 6:00 en 7:00 uur een telefonisch onderhoud heeft plaatsgevonden tussen de partner van klaagster en beklaagde, waarbij is gemeld dat de hond versuft was en niet meer kon lopen. Beklaagde heeft toen een consult op de praktijk voorgesteld om 7:15 uur. Het college heeft begrepen dat de partner van klaagster en zijn moeder vervolgens met de hond naar de praktijk van beklaagde zijn afgereisd.     

3.6. Aldaar aangekomen heeft beklaagde de hond onderzocht. In verweer heeft beklaagde gesteld dat hij constateerde dat de hond niet meer aanspreekbaar was, grijsblauwe slijmvliezen had en een zwakke en onregelmatige polsslag. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan de zijde van klaagster de wens bestond om de hond verder te behandelen. Omdat voor een operatie op de praktijk van beklaagde assistentie nodig was, en een assistente op dat moment niet kon worden bereikt, heeft beklaagde klaagster verwezen naar een praktijk die de dienst die ochtend vanaf 9:00 uur zou overnemen. De partner van klaagster en zijn moeder zijn vrijwel direct met de hond naar die praktijk gereden in de hoop dat daar al voor openingstijd een dierenarts aanwezig was. Beklaagde heeft in de tussentijd met de eigenaar van deze praktijk gebeld, die echter op vakantie bleek te zijn, en heeft tevergeefs getracht met diens waarnemer contact op te nemen. Toen het de partner van klaagster duidelijk werd dat de hond toch niet bij de betreffende praktijk terecht kon, is men met de hond terug naar beklaagde gereden. Onderweg is de hond komen te overlijden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht, waardoor de precieze doodsoorzaak van de hond niet is komen vast te staan en dus ook niet met absolute zekerheid kan worden aangenomen dat er sprake is geweest van maagdilatatie of een maagtorsie, zoals van de zijde van klaagster is gesteld c.q. gesuggereerd.

5.3. Met betrekking tot het avondconsult is voor het college niet komen vast te staan dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld. Gelet op het feit dat er tussen partijen tegenspraak is over de dikte van de buik en over de vraag of er wel of geen sprake was van loos braken, kan niet worden geconcludeerd dat beklaagde onjuist heeft gehandeld door in eerste instantie te kiezen voor toepassing van Metoclopramide  en het advies om met de hond te gaan wandelen. Omdat de buik van de hond na die wandeling dikker leek te zijn geworden, heeft beklaagde naar het oordeel van het college juist gehandeld door te besluiten tot het sonderen van de maag. Bij het sonderen kwam er gas en een bruine, slijmerige substantie uit de maag.  Niet in geschil is echter dat er weinig en niet direct gas afkwam, reden waarom het college verdedigbaar acht dat beklaagde niet direct uitging van een maagtorsie. Gelet hierop en mede gelet op het feit dat de hond op dat moment verder in een goede klinische conditie verkeerde, was naar het oordeel van het college op zichzelf aanvaardbaar dat de hond na het sonderen met klaagster mee naar huis is gegaan, alwaar in de vertrouwde omgeving toezicht op de hond kon worden gehouden.

5.4. Tussen partijen is in geschil welke instructies door beklaagde zijn gegeven voor de nacht. Klaagster stelt dat er geen duidelijke instructies zijn gegeven, behalve het toedienen van een  eerste tablet Metoclopramide  om 6:00 uur in de ochtend en het advies om in de nacht een keer met de hond te lopen. Beklaagde stelt daarentegen dat hij veel uitgebreider heeft geadviseerd en dat, naast het genoemde advies om in de ochtend Metoclopramide toe te dienen, de instructies bestonden uit het gedurende de nacht bij de hond blijven, de hond regelmatig wakker te maken en met het dier te gaan wandelen en zo nodig contact op te nemen.  Het college kan niet anders dan vast stellen dat, gelet op de tegenstrijdige lezingen en bij gebreke van aanvullend bewijs, de feiten op dit punt niet kunnen worden vastgesteld en dat derhalve niet is komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot de door hem gegeven instructies nalatig is geweest.

5.5. Vast staat wel dat klaagster rond middernacht heeft gebeld naar de praktijk en beklaagde heeft gesproken. Ook hier geldt dat partijen verschillende lezingen hebben gegeven over wat er tijdens dit gesprek aan beklaagde is verteld. Beklaagde heeft gesteld dat hem werd verteld dat de hond op dat moment sliep en dat hem niet is gezegd dat buik van de hond weer dikker was geworden, hetgeen de reden is geweest om te adviseren de situatie nog even aan te zien. Ter zitting heeft beklaagde overigens onbestreden verklaard dat hij later die nacht nog twee keer door de partner van klaagster is gebeld, die daarbij aangegeven zou hebben dat de hond lag te slapen en tijdens het tweede nachtelijke telefoongesprek dat de hond levendig was en ontlasting had gehad, hetgeen voor hem, beklaagde, een goed teken was. Hoe het ook zij, in ieder geval ontbreekt het aan toereikend bewijs om als vaststaand aan te kunnen nemen dat er gedurende de nacht een evidente verslechtering in de gezondheidssituatie van de hond is opgetreden die aan beklaagde is gemeld en die hem tot terstond veterinair ingrijpen had moeten aanzetten.

5.6. De volgende ochtend, omstreeks 6 uur, heeft de partner van klaagster beklaagde telefonisch gemeld dat de hond versuft was en niet meer kon lopen. Beklaagde heeft de hond toen naar de praktijk laten komen. Beklaagde heeft gesteld dat hij constateerde dat de hond soporeus en stervende was en naar zijn inschatting niet lang meer zou leven. Als daarvan wordt uitgegaan, dan had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen dat beklaagde nadrukkelijk had geadviseerd de hond te euthanaseren. Het college ziet in het onderhavige geval echter onvoldoende aanleiding om aan het nalaten daarvan tuchtrechtelijke consequenties te verbinden, nu voldoende aannemelijk is dat beklaagde de ernst van de situatie heeft benoemd en men aan de zijde van klaagster niettemin wilde dat de hond verder werd behandeld, hetgeen voor beklaagde reden is geweest om te trachten de hond door te sturen voor een operatie elders. Het college ziet ten slotte onvoldoende reden om beklaagde in tuchtrechtelijke zin aan te rekenen dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden een operatie op zijn praktijk of elders niet meer mogelijk bleek.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. G.P. Hofland, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.