ECLI:NL:TDIVTC:2016:44 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/59

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:44
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 20-09-2016
Zaaknummer(s): 2015/59
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij niet adequaat heeft gereageerd op aanhoudende klachten bij een hond, waardoor het behandeltraject te lang heeft geduurd en de hond niet tijdig de juiste veterinaire zorg heeft gekregen. Daarnaast wordt beklaagde verweten dat onnodig een baarmoederoperatie  is  uitgevoerd. Ongegrond.

X,              k lager,    

Y,            klaagster,

hierna gezamenlijk te noemen: klagers,

tegen

Z,                beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016. Klagers waren hierbij aanwezig. Beklaagde was eveneens aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat weergegeven, dat hij niet adequaat heeft gereageerd op aanhoudende klachten bij de hond van klagers, waardoor het behandeltraject te lang heeft geduurd en de hond niet tijdig de juiste veterinaire zorg heeft gekregen. Daarnaast wordt beklaagde verweten dat hij onnodig een baarmoederoperatie heeft uitgevoerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klagers, een Schotse Collie, geboren op 12 januari 2011.

3.2. Op 5 april 2015 hebben klagers beklaagde geconsulteerd, omdat de hond braakklachten had en veel dronk en plaste. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht en bij buikpalpatie een langwerpige dikte gevoeld, waarna hij qua waarschijnlijkheidsdiagnose in ieder geval een baarmoederontsteking ter sprake heeft gebracht. Beklaagde heeft per injectie medicatie toegediend (Buscopan en Duplo) en daarnaast antibiotica in tabletvorm voorgeschreven.

3.3. Omdat de conditie van de hond niet verbeterde, hebben klagers zich op 8 april 2015 opnieuw met het dier naar de praktijk begeven. Aldaar is toen een echografie gemaakt. Omdat de hond die ochtend tweemaal had gebraakt, heeft beklaagde per injectie antibraakmedicatie toegediend. Aan de ingezette medicamenteuze behandeling werd ook een maagbeschermer toegevoegd.  

3.4. De volgende dag, op 9 april 2015, heeft beklaagde een ovarium­hysterectomie bij de hond uitgevoerd. Voorafgaand aan de operatie is (intern) bloedonderzoek verricht, dat geen bijzonderheden opleverde. Uit de stukken is gebleken dat tijdens de ingreep inspectie van de baarmoeder en de overige buikorganen heeft plaatsgevonden, dat geen afwijkingen opleverde. Na de operatie is de hond in opname gehouden en is per injectie nog antibraakmedicatie toegediend. Ook is een antibioticumkuur voorgeschreven. De volgende dag hebben klagers de hond bij de praktijk opgehaald.

3.5. Op 13 april 2015 heeft opnieuw een consult plaatsgevonden op de praktijk. Klagers hebben toen aangegeven dat de hond minder dronk, maar wel nog iedere dag braakte en niet wilde eten, waardoor dwangvoeding moest worden toegepast. De hond heeft per injectie antibraakmedicatie en pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie toegediend gekregen.

3.6. Omdat de hond niet opknapte, hebben klagers beklaagde op 16 april 2015 opnieuw geconsulteerd. Toen is klinisch onderzoek verricht en bloed afgenomen voor een uitgebreide analyse in een extern laboratorium. Op 17 april 2015 bleek daaruit dat er sprake was van een infectie en afwijkende nierwaarden, waarna opnieuw antibiotica is voorgeschreven.

3.7. Toen de conditie van de hond de volgende dag nog niet verbeterd was, is besloten tot opname. De hond is op de praktijk aan een infuus gelegd en gedurende een periode van enkele dagen medicamenteus behandeld. Op 20 april 2015 is er nog een intern bloedonderzoek verricht, waarbij de afwijkende nierfunctie werd bevestigd. Op 21 april 2015 bleek de conditie van de hond zodanig te zijn verslechterd, dat is besloten tot euthanasie.

3.8. Klagers stellen dat er onnodig is geopereerd en dat er niet adequaat is gereageerd op de aanhoudende klachten bij de hond, waardoor het behandeltraject te lang heeft geduurd en de hond niet tijdig de juiste zorg heeft gekregen.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klagers, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Voorop staat dat met betrekking tot de in het veterinair tuchtrecht door het college te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet wordt beoordeeld of het veterinair handelen van beklaagde beter had gekund, maar dat als maatstaf wordt aangehouden of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Overigens geldt dat klachten over de bejegening van en de communicatie door de dierenarts met diereigenaren buiten de reikwijdte van het veterinaire tuchtrecht vallen, zodat verwijten daarover buiten behandeling blijven.

5.3. Vast staat dat een baarmoeder­ontsteking aanvankelijk op de eerste plaats in de differentiaal diagnose van beklaagde stond, hetgeen naar het oordeel van het college niet onlogisch was, gelet op het feit dat bij palpatie een verdikking in de buik van de hond werd gevoeld en mede gelet op de overige symptomen. Voor zover klagers hebben gesteld dat beklaagde jegens hen feitelijk slechts over een baarmoeder­ontsteking heeft gesproken als enig mogelijke oorzaak van de klachten en een ‘tunnelvisie’ zou hebben gehad, heeft beklaagde dit bestreden en ter zitting gesteld dat hij wel degelijk ook over andere mogelijke oorzaken met klagers heeft gesproken. Voor de stelling van beklaagde dat hij een ander onderliggend ziektebeeld, zoals suikerziekte of nierproblemen, niet uitsloot, is overigens steun te vinden in de patiëntenkaart. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die partijen op dit punt hebben gegeven kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde qua diagnosestelling en voorlichting zodanig in gebreke is gebleven dat hem een tuchtrechtelijk verwijt zou treffen. Hiernaast is het college van oordeel dat de in eerste instantie ingestelde medicamenteuze therapie met Buscopan, Duplo en Clavubactin in de gegeven situatie veterinair niet onjuist is geweest.

5.4. Aangezien in de hierop volgende dagen geen evidente verbetering optrad, is een echografie gemaakt, op basis waarvan beklaagde geen baarmoederontsteking heeft kunnen vaststellen en is extra medicatie voorgeschreven en het advies gegeven om de hond goed te observeren. Op 9 april 2015 heeft sterilisatie plaatsgevonden. Voor zover klagers hebben gesteld dat die operatie onnodig was, gaat het college daar niet in mee. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, behalve dat de hond eerder een baarmoeder­ontsteking had gehad, voldoende aannemelijk is geworden dat de operatie tevens was bedoeld om in één sessie ook de andere buikorganen te inspecteren om te bezien of sprake was van een corpus alienum of anderszins afwijkingen, hetgeen niet het geval was. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat er een pre-anesthetisch onderzoek (waaronder bloedonderzoek) heeft plaatsgevonden waaruit geen aanwijzingen voor nierproblemen of suikerziekte naar voren kwamen, acht het college verder niet verwijtbaar dat door beklaagde op dat moment niet aan een nierprobleem is gedacht.

5.5. Beklaagde heeft hiernaast een verdedigbare verklaring gegeven voor het feit dat tot 16 april 2015 is gewacht met het opnieuw uitvoeren van bloedonderzoek, te weten dat het pre-anesthetisch onderzoek van 9 april 2015 geen verontrustende of afwijkende bevindingen of bloedwaarden had opgeleverd. Hiernaast was de hond in de dagen na 9 april 2015 herstellende van de operatie, op grond waarvan niet onbegrijpelijk is geweest dat eerst is getracht met een infuusbehandeling, antibiotica en andere medicatie het herstel af te wachten. Toen dat  herstel uitbleef, heeft beklaagde op 16 april 2015 een extern bloed­onderzoek laten uitvoeren, alsook is op 20 april 2015 een intern bloedonderzoek uitgevoerd, waaruit het uiteindelijke nierfalen naar voren is gekomen. Voor zover er een verschil is te zien tussen de uitslag van het op 9 april 2015 uitgevoerde pre-anestetisch bloedonderzoek en de latere twee bloeduitslagen, is niet vast komen te staan dat die discrepantie beklaagde zou kunnen worden toegerekend.

5.6. Resumerend kan aan klagers worden toegegeven dat de behandeling een ruime periode heeft bestreken, echter is op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam gebleken dat beklaagde stapsgewijs te werk gegaan en zijn de door hem gemaakte keuzes qua onderzoek en behandeling verdedigbaar en niet onlogisch geweest. Aldus is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van onzorgvuldig of nalatig veterinair handelen waaraan tuchtrechtelijke consequenties zouden moeten worden verbonden. De klacht zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. G.P. Hofland, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.