ECLI:NL:TDIVTC:2016:43 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/72

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:43
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 20-09-2016
Zaaknummer(s): 2015/72
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten zonder medeweten en toestemming van klager diens hond te hebben geëuthanaseerd. Ongegrond.

X,                klager,    

tegen

Y,                beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Beide partijen waren hierbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair onzorgvuldig te hebben gehandeld door buiten medeweten en zonder toestemming van klager diens hond te hebben geëuthanaseerd, zulks op verzoek van de ex-partner van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op een hond, een Jack Russell terriër, geboren op 26 november 2006.

3.2. In 2009 is de hond door klager tezamen met zijn toenmalige partner uit een asiel opgehaald. De hond was bekend met gedragsproblemen en klager heeft gesteld dat er in de eerste week dat de hond bij hen verbleef drie bijtincidenten zijn geweest. In verband met het gedrag van de hond heeft de toenmalige partner van klager een training gevolgd en is de hond nog geobserveerd door een gedragstherapeut van een hondenschool.

3.3. Uit de stukken heeft het college begrepen dat de relatie tussen klager en zijn toenmalige partner in de eerste helft van 2014 is geëindigd en dat zij toen apart zijn gaan wonen. Klager en zijn ex-partner spraken met betrekking tot de hond een zorgverdeling af, waarbij de hond een deel van de week bij klager verbleef en het resterende deel bij zijn ex-partner. In november van dat jaar heeft klager bij zijn ex-partner aangegeven niet meer aan de afgesproken zorgverdeling te kunnen voldoen en kreeg de hond zijn hoofdverblijf bij zijn ex-partner.

3.4. In januari 2015 heeft de ex-partner bij klager aangegeven niet meer voor de hond te kunnen zorgen vanwege de gedragsproblemen van de hond in combinatie met haar gezinssituatie. Wat klager en zijn ex-partner vervolgens nog met betrekking tot de toekomstige zorg voor de hond hebben afgesproken, is voor het college niet duidelijk geworden. Klager stelt dat tijdens een gesprek eind mei 2015 tussen hem en zijn ex-partner is afgesproken dat naar opvang elders en een nieuwe onderkomen voor de hond zou worden gezocht. Daarentegen bevindt zich bij de ingebrachte processtukken een aan klager verzonden e-mail van 4 juli 2015, afkomstig van de ex-partner, waarin met zoveel woorden wordt vermeld dat klager eind mei te kennen zou hebben gegeven de hond niet meer te willen zien.

3.5. Op 1 juni 2015 heeft de ex-partner beklaagde geconsulteerd, naar is gesteld in verband met de aanhoudende gedragsproblemen bij de hond, die leidden tot onveilige situaties binnen haar gezin met kleine kinderen. Uit de patiëntenkaart volgt dat de ex-partner en beklaagde zouden trachten om een alternatief adres te vinden en is ook over eventuele euthanasie gesproken indien geen nieuw adres voor de hond kon worden gevonden. 

3.5. In de patiëntenkaart staat vermeld dat het vinden van een ander onderkomen bij een nieuwe eigenaar voor de hond niet is gelukt. Op 25 juni 2015 is de ex-partner van klager met de hond bij beklaagde langs geweest en heeft verzocht om de hond te euthanaseren. Beklaagde heeft het verzoek ingewilligd.

3.6. De patiëntenkaart vermeldt dat klager op 1 juli 2015 heeft gebeld naar de praktijk van beklaagde en heeft gesproken met een assistente. In dat gesprek heeft klager zijn beklag gedaan over het feit dat hij door beklaagde niet van tevoren op de hoogte was gesteld over de euthanasie. Klager stelt zich op standpunt dat beklaagde veterinair onzorgvuldig heeft gehandeld door zonder zijn toestemming de hond te hebben geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Ingevolge artikel 8.15, tweede lid, onderdeel a, van de Wet dieren kunnen diegenen die door vermeend onzorgvuldig of nalatig veterinair handelen van een dierenarts rechtstreeks in hun belang zijn getroffen een klacht bij het Veterinair Tuchtcollege indienen. Uit de jurisprudentie van de veterinaire tuchtcolleges volgt dat in particuliere zaken diereigenaren en dierhouders als rechtstreeks belang­hebbenden in de zin van de wet  worden aangemerkt.

5.3. Klager heeft het college er onvoldoende van kunnen overtuigen dat hij nog mede-eigenaar c.q. houder van de hond was ten tijde van de consulten –in juni 2015- waarbij door de ex-partner van klager euthanasie van de hond aan de orde is gesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat klager en zijn ex-partner in april 2014 feitelijk uit elkaar zijn gegaan en dat hij in november 2014 -naar hij ter zitting heeft gesteld in verband met gezondheidsproblemen- de zorg heeft overgelaten aan zijn ex-partner en afstand van de hond heeft gedaan, die zijn hoofdverblijf toen bij zijn ex-partner kreeg. Aan het voorgaande doet niet af dat klager, zoals hij ter zitting heeft verklaard, in de maanden nadien incidenteel nog als oppas van de hond heeft gefungeerd op momenten dat zijn ex-partner niet kon, noch dat het samenlevingscontract eerst na de euthanasie is ontbonden. Meer algemeen geldt in de onderhavige zaak dat het vast stellen van de feiten wordt bemoeilijk doordat partijen over diverse zaken verschillende lezingen hebben gegeven. Waar klager heeft gesteld dat hij degene was die het meest met de hond op consult kwam en dat rekeningen met zijn bankpas betaald werden, heeft beklaagde gesteld dat de hond op naam van de ex-partner bij de praktijk was geregistreerd, dat zij degene was die steeds met de hond op consult kwam, dat de ex-partner in het kader van de registratie van het chipnummer als eigenaar geregistreerd stond en dat hij, beklaagde, eerst in juni 2015 op hoogte was dat klager en diens ex-partner uit elkaar waren. Voorts tast het college in het duister over de vraag of er, zoals klager stelt, eind mei 2015 tussen hem en zijn ex-partner over de toekomstige zorg voor de hond is gesproken. Gelet op de vele onduidelijkheden en bij gebreke van een nadere onderbouwing kan door het college niet tot de conclusie worden gekomen dat klager nog belanghebbende (diereigenaar of houder) was ten tijde van de desbetreffende consulten bij beklaagde in juni 2015.

5.4. Ook echter als beklaagde wél als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt, is voor het college niet kunnen blijken dat beklaagde veterinair onzorgvuldig handelen kan worden verweten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting genoegzaam aannemelijk is geworden dat de hond ernstige gedragsproblemen had en agressief kon zijn, in die zin dat hij op onvoorspelbare momenten mensen kon aanvallen en onhoudbaar was binnen het gezin van de ex-partner van klager. In dit kader heeft beklaagde nog gesteld dat de hond op zijn praktijk alleen met een muilkorf om kon worden onderzocht. Het college neemt voorts in aanmerking dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over één nacht ijs is gegaan en dat eerst nog enkele weken tezamen met de ex-partner van klager is gezocht naar een nieuw onderkomen voor de hond, hetgeen niet is gelukt, en dat eerst daarna is besloten om over te gaan tot euthanasie. Hiernaast is door beklaagde onbestreden gesteld dat hij nog expliciet aan de ex-partner heeft gevraagd of klager kon instemmen met eventuele euthanasie, hetgeen door de ex-partner van klager bevestigend werd beantwoord. Naar het oordeel van het college voert het dan te ver om beklaagde verantwoordelijk te houden voor de communicatieproblemen tussen klager en zijn ex-partner en voor het feit dat hem in deze kennelijk verkeerde informatie is verstrekt. Doorslaggevend blijft voor het college evenwel dat euthanasie op grond van de beschreven gedragsproblemen van de hond en het feit dat geen alternatief onderkomen kon worden gevonden, op aanvaardbare gronden heeft plaatsgevonden en dat beklaagde dienaangaande in tuchtrechtelijke zin geen verwijt treft. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. G.P. Hofland, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2016 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.