ECLI:NL:TDIVTC:2016:37 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:37
Datum uitspraak: 30-06-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 2015/81
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat zij geen visite heeft willen afleggen op het moment dat klaagster in de nacht telefonisch haar hulp inriep, omdat haar hond epileptische aanvallen had. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van   

X,                         klaagster,     

tegen

Y.                         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 mei 2016. Klaagster was hierbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij als dienstdoende dierenarts geen visite aan huis heeft willen afleggen op het moment dat klaagster in de nacht telefonisch haar hulp inriep, vanwege het feit dat haar hond epileptische aanvallen had.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Sint Bernard die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 6 jaar oud was.

3.2. In de nacht van 13 op 14 april 2015 kreeg de hond, die reeds langere tijd bekend was met epilepsie, een epileptische aanval die ongeveer 20 minuten heeft geduurd. Niet lang nadien volgde een tweede aanval, waarna klaagster telefonisch contact heeft opgenomen met de dienstdoende dierenarts, zijnde beklaagde.

3.3. Beklaagde heeft klaagster uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen. Klaagster stelt dat dit gezien het gewicht, de grootte en de conditie van de hond niet mogelijk was en dat beklaagde weigerde een visite af te leggen. Wat er in het telefoongesprek precies over en weer tussen partijen is gezegd is voor het college onduidelijk gebleven. In ieder geval staat vast dat beklaagde geen visite heeft afgelegd en dat er die nacht ook geen consult op haar praktijk heeft plaatsgevonden. De volgende ochtend is klaagster met de hond naar een andere praktijk gegaan, alwaar werd geconcludeerd dat verdere behandeling geen zin meer had en de hond is geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft zich in diverse eerdere tuchtzaken reeds uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. De dierenarts is gehouden om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen van te overtuigen of er spoedhulp dient te worden geboden. In de onderhavige zaak is tussen partijen niet in geschil dat er sprake was van een situatie waarin nader onderzoek geboden was en dat de hond door een dierenarts gezien moest worden. De vraag is echter of beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij de hond alleen op de praktijk heeft willen ontvangen en geen visite aan huis heeft willen afleggen.

5.3. Het college overweegt in zijn algemeenheid dat op een praktijk meer en betere onderzoeks- en behandelmogelijkheden zijn dan in een thuissituatie en dat voor een dienstdoende dierenarts in beginsel geen verplichting kan worden aangenomen om in de nacht een visite aan huis af te leggen. Dat wil niet zeggen dat op dit uitgangspunt geen uitzonderingen denkbaar zijn, echter is dit afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en zal dit per situatie moeten worden beoordeeld.

5.4. Naar het oordeel van het college is van een uitzondering op de hoofdregel in dit geval geen sprake. Eerstens deelt het college de visie van beklaagde dat het, nu er sprake was van een clustering van epileptische aanvallen, de voorkeur had om het dier niet bij klaagster thuis, maar op de praktijk te onderzoeken en behandelen, waar geschikte (bloed)onderzoeksapparatuur aanwezig was en waar de hond indien nodig aan het infuus kon worden gelegd, onder sedatie kon worden gebracht en ter observatie in opname kon worden gehouden.

5.5. In casu geldt verder dat klaagster op de hoogte was van het feit dat de dierenambulance kon worden ingeschakeld, zoals beklaagde in haar verweer ook stelt te hebben aangegeven, maar dat klaagster hiermee geen contact heeft opgenomen. Weliswaar betrof het een zware hond, maar dit rechtvaardigt nog niet de conclusie dat deze hond niet door de dierenambulance of anderszins kon worden vervoerd. Ook geldt dat tijdens het telefoongesprek tussen partijen bleek dat klaagster Stesolid in huis had, die zij (als voormalig dierenartsassistente) zelf aan de hond kon toedienen om verdere aanvallen te couperen en vervoer mogelijk c.q. gemakkelijker te maken. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat zij klaagster heeft geadviseerd die medicatie toe te dienen en terug te bellen indien dit onvoldoende effect zou sorteren. Daarmee heeft zij naar het oordeel van het college blijk gegeven van haar bereidheid om zo nodig vervolghulp te bieden, ook al zou dat niet in de vorm van een visite, maar anderszins zijn geweest. Niet gebleken is dat klaagster na het telefoongesprek die nacht nog contact met beklaagde heeft opgenomen.

5.6. Op basis van de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden is het college van oordeel dat het veterinair handelen van beklaagde tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is geweest en dat klacht derhalve ongegrond dient te worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2016, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.