ECLI:NL:TDIVTC:2016:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/56

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:34
Datum uitspraak: 30-06-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 2015/56
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat zij een abces bij een hond niet heeft willen openen middels een incisie. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van

X,                          klaagster,     

tegen

Y,                        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 mei 2016. Van partijen was alleen beklaagde aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat weergegeven, dat zij als dienstdoende (weekend)dierenarts een abces bij de hond van klaagster niet middels een incisie heeft willen openen, hetgeen de hond volgens klaagster veel pijn en ongemak had kunnen besparen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Mechelse Herder, geboren op 12 augustus 2009.

3.2. In de avond van zaterdag 13 juni 2015 signaleerde klaagster dat haar hond een zwelling c.q. bult onder het linkeroog had, de bek niet goed kon openen en niet meer at en dronk. In verband hiermee heeft zij beklaagde, zijnde de dienstdoende dierenarts, geconsulteerd. Deze heeft de hond klinisch onderzocht en de bult aangeprikt, waarbij bloed werd geaspireerd. Beklaagde gaf richting klaagster aan dat er mogelijk sprake was van een allergische reactie of een tandwortelprobleem en heeft de hond per injectie Dexamethason toegediend. Er werd afgesproken dat klaagster de volgende dag telefonisch zou laten weten hoe het met de hond ging.

3.3. Conform afspraak heeft klaagster de volgende ochtend naar de praktijk gebeld, waarbij zij aangaf dat de hond weer had gegeten, maar dat de zwelling in omvang niet was afgenomen. Klaagster heeft zich later die ochtend met de hond ter controle op het weekendspreekuur gemeld, waar beklaagde de hond opnieuw heeft onderzocht. Die concludeerde dat de bult iets gegroeid leek te zijn en het klinische beeld verder gelijk was gebleven ten opzichte van de vorige dag. Nadat er bij het opnieuw aanprikken van de bult 9 cc pus vrijkwam, is door  beklaagde een behandeling met antibiotica en NSAID’s gestart en is klaagster geadviseerd om de volgende dag terug te komen voor nader onderzoek in de vorm van dentale röntgenfoto’s.

3.4. Terzijde merkt het college op dat in het verweerschrift wordt vermeld dat klaagster in de avond opnieuw telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk, waarbij zij zou hebben aangegeven dat de bult was gegroeid en zou hebben verzocht om deze middels een steekincisie te openen. Beklaagde stelt dat klaagster is uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen om te bult te kunnen beoordelen, maar dat klaagster daarvan heeft afgezien.

3.5. De volgende dag, op maandag 15 juni 2015, is klaagster met de hond naar haar eigen dierenarts gegaan, die het abces middels een steekincisie heeft geopend. Omdat er bij het openen van de bult veel helder bloed vrijkwam, is een drukverband aangelegd. Geadviseerd werd om de behandeling met antibiotica en een NSAID voort te zetten.

3.6. Klaagster stelt dat de zwelling na de incisie afnam, maar dat de hond door de druk van het abces wel nog enige tijd last heeft gehad van het linkeroog. Klaagster stelt dat de hond door de weigering van beklaagde om een steekincisie te verrichten veel pijn en ongemak heeft ondervonden, reden waarom zij de onderhavige tuchtprocedure heeft geëntameerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Naar de kern genomen wordt beklaagde verweten dat zij het abces onder het betreffende oog van de hond niet heeft geopend, ook niet nadat klaagster daar herhaaldelijk om had verzocht. In de stukken en ter zitting heeft beklaagde aangegeven dat zij bij het eerste consult, dat plaatsvond in de avond van 13 juni 2015, de bult heeft aangeprikt en daarbij enkel bloed heeft geaspireerd. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat er bij het aanprikken geen pus vrijkwam. Hiervan uitgaande kan het college haar volgen waar zij op dat moment (nog) geen incisie heeft gemaakt, maar eerstens heeft gekozen voor een behandeling met Dexamethason om te bezien of de zwelling op die wijze zou afnemen. Beklaagde heeft ter onderbouwing van haar keuze ook nog gesteld dat de bult zich erg dicht onder het oog bevond en dat het maken van een incisie om die reden ook niet zonder risico was, welke redenering het college verdedigbaar voorkomt. Daarnaast is geadviseerd om de volgende dag terug te komen voor controle. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld.

5.3. Op het moment dat klaagster de volgende dag weer met de hond op de praktijk arriveerde, heeft beklaagde de bult opnieuw onderzocht. Niet in geschil is dat deze gegroeid leek te zijn ten opzichte van de vorige dag. Beklaagde heeft de bult opnieuw aangeprikt, waarbij dit keer 9 cc pus meekwam. Gelet hierop en nu beklaagde onbestreden heeft gesteld dat zij hierna bij het nogmaals aanprikken van de bult geen verdere vloeistof meer kon aspireren, was verdedigbaar dat beklaagde heeft aangenomen dat middels het eerste aanprikken het ontstekingsvocht reeds volledig uit het abces was verwijderd. Die aanname is overigens nadien ook niet onjuist gebleken, in aanmerking genomen dat in de opvolgend kliniek geen pus meer uit het abces kon worden verwijderd.

5.4. Nu met het verwijderen van het pus de druk in het abces reeds was afgenomen, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde hierna niet ook nog de door klaagster gewenste incisie heeft gemaakt, maar opnieuw heeft gekozen voor een medicamenteuze behandeling en klaagster heeft geadviseerd om de volgende dag terug te komen voor dentale röntgenfoto’s, teneinde de oorzaak van het abces te achterhalen. Klaagster is vervolgens echter niet meer bij beklaagde op consult geweest, zodat beklaagde niet meer in de gelegenheid is gesteld nader onderzoek te doen of een verdere behandeling in te stellen.

5.5. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van een veterinair tekortschieten en wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2016, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.