ECLI:NL:TDIVTC:2016:32 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/45/46/47/48

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:32
Datum uitspraak: 30-06-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 2015/45/46/47/48
Onderwerp: Katten
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij tekort is geschoten in de tandheelkundige zorg voor meerdere katten en dat hij ten aanzien van één van de katten niet ook de diagnose nierbekkenontsteking heeft gesteld. Viermaal ongegrond.

Uitspraak in de zaken van

X,                           klager,    

tegen

Y,                         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klachten, het verweerschrift, de aktes van repliek en de akte van dupliek. Aangezien de klachten betrekking hebben op meerdere katten van dezelfde eigenaar, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 28 april 2016.

2. DE KLACHTEN

Het college heeft de klachten aldus verstaan dat beklaagde tekort is geschoten in de tandheelkundige zorg voor een aantal katten van klager en dat hij ten aanzien van één van de katten niet ook de diagnose nierbekkenontsteking heeft gesteld, waardoor er niet tijdig antibiotica is ingezet en de kat is overleden. Hierna zal op de specifieke klachten per kat worden ingegaan.

3. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4. DE BEOORDELING

4.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de katten van klager, met betrekking tot welke dieren zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

Met betrekking tot de kat A (zaaknummer 2015/45)  

4.2. Met betrekking tot de kat A wordt beklaagde verweten dat er bij een door hem uitgevoerde gebitsbehandeling wortelpunten in de kaak zijn achtergebleven, hetgeen begin 2015 in een opvolgend kliniek is geconstateerd. Klager houdt beklaagde ook verantwoordelijk voor het feit dat hierdoor een chronische ontsteking in de kaak is ontstaan die tot nierfalen heeft geleid en voor het feit dat bij de opvolgend kliniek een operatie onder algehele narcose heeft moeten plaatsvinden om de wortelpunten te verwijderen.

4.3. Het college kan niet anders dan constateren dat beklaagde betwist ooit enige gebitsbehandeling bij de kat te hebben verricht. Er zijn voorts geen stukken in het geding gebracht waaruit is kunnen blijken dat dit wél het geval is geweest en klager heeft zijn stellingen dienaangaande ook anderszins voor het college niet verifieerbaar en aantoonbaar gemaakt. Dit betekent dat de feiten in deze zaak niet kunnen worden vastgesteld. De klacht stuit aldus af op een gebrek aan bewijs en zal als onvoldoende onderbouwd moeten worden afgewezen.

Met betrekking tot de kat B (zaaknummer 2015/46)

4.4. Ook de klacht met betrekking tot de kat B ziet op het feit dat er in de opvolgend kliniek meerdere wortelpunten in de kaak van het dier zijn aangetroffen. Aan deze klacht is het volgende voorafgegaan.

4.5. Uit de patiëntenkaart valt af te leiden dat beklaagde in de periode tussen 26 maart 2008 en 3 juni 2014 meermaals het gebit van de kat heeft behandeld c.q. onderzocht. Op 14 mei 2010 heeft beklaagde geconcludeerd dat de kat een goed gebit had, maar dat er wel sprake was van gingivitis. Bij dit consult is er tandsteen verwijderd. Op 4 januari 2011 heeft beklaagde opnieuw tandsteen verwijderd en is door hem geconstateerd dat sprake was van matige gingivitis. Op 30 maart 2011 heeft beklaagde bij een gebitsonderzoek geconcludeerd dat er sprake was van ernstige cariës in de voorste kies aan de linkerzijde van de bovenkaak en is geadviseerd de betreffende kies te extraheren. Ongeveer 5 maanden nadien, op 2 september 2011, heeft de extractie plaatsgevonden, waarbij door beklaagde ook nog een andere kies is verwijderd.

4.6. Op 12 februari 2015 is in de opvolgend kliniek een gebitsbehandeling uitgevoerd, waarbij meerdere wortelpunten en gebitselementen zijn geëxtraheerd. Klager verwijt beklaagde dat hij in het verleden bij de door hem uitgevoerde gebitsbehandelingen onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld, waardoor er wortelpunten zijn achtergebleven, chronische ontstekingen zijn ontstaan en er een extra behandeling heeft moeten plaatsvinden in de opvolgend kliniek.

4.7. Het college overweegt dat klager heeft gesteld dat in de opvolgend kliniek op 12 februari 2015 is vastgesteld dat de kaak ‘vol wortelpunten’ zat. Echter valt uit de in het geding gebrachte stukken af te leiden dat beklaagde alleen bij de gebitsbehandeling op 2 september 2011 gebitselementen heeft geëxtraheerd en dat dit uitsluitend de zogenoemde P3- en P4-kies betroffen. Voor zover er na die twee extracties wortelpunten van de betreffende kiezen zouden zijn achtergebleven, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet onterecht opgemerkt dat het, zeker wanneer er sprake is van ernstig carieuze elementen en gezwollen gingiva, niet altijd te beoordelen is of er (mogelijk) een wortelrest is achtergebleven. Voor het college is niet vast komen te staan dat beklaagde bij de gebitsbehandeling op 2 september à vue had kunnen en behoren te zien dat er nog wortelpunten in de kaak aanwezig waren, waarbij het college ook overweegt dat van een eerstelijnspracticus niet na iedere extractie kan worden verwacht dat ter controle nog een dentaal röntgenonderzoek plaatsvindt, waaraan overigens ook extra kosten voor de diereigenaar zijn verbonden. Beklaagde is zich verder op het standpunt blijven stellen dat hij slechts 2 gebitselementen bij de kat heeft verwijderd. Gelet hierop en nu er tussen die betreffende behandeling door beklaagde en de constatering in de opvolgend kliniek een periode van bijna 4 jaar gelegen is, is voor het college voorts onduidelijk gebleven of beklaagde met de overige geconstateerde wortelpunten iets van doen heeft gehad en daaraan debet is geweest. Gelet op het voorgaande wordt deze klacht ongegrond verklaard.

Met betrekking tot de kat C (zaaknummer 2015/47)

4.8. Ook met betrekking tot de kat C (2015/47) wordt beklaagde verweten dat er bij een door hem uitgevoerde gebitsbehandeling wortelpunten in de kaak zijn achtergebleven, waardoor de kaak ontstoken zou zijn geraakt en er een nieuwe (herstel)behandeling plaats heeft moeten vinden in de opvolgend kliniek.

4.9. Eerstens dient te worden opgemerkt dat beklaagde heeft betwist bij deze kat ooit een gebitsbehandeling te hebben uitgevoerd en dat het procesdossier geen stukken bevat die erop duiden dat dit wel het geval is geweest. Gebleken is voorts dat het beweerdelijke nalatig handelen ongeveer 10 jaar geleden zou hebben plaatsgevonden. Het college is van oordeel dat daarmee in deze zaak de redelijke termijn voor het indienen van een klacht is overschreden, zodat deze klacht niet ontvankelijk zal worden verklaard.

Met betrekking tot de kat D (zaaknummer 2015/48)

4.10. Met betrekking tot de kat D wordt beklaagde verweten dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht op het moment dat werd aangegeven dat het dier vermagerde en dat hij niet heeft opgemerkt dat er sprake was van een nierbekkenontsteking, hetgeen later in een opvolgend kliniek is geconcludeerd. Klager is van mening dat de kat hierdoor onnodig is komen te overlijden, omdat niet tijdig antibiotica is ingezet. Aan de klacht zijn de hierna beschreven gebeurtenissen voorafgegaan.

4.11. Op 16 september 2014 heeft beklaagde een visite afgelegd om meerdere katten van klager te vaccineren. Klager stelt dat hij ten aanzien van de kat D zijn zorgen heeft uitgesproken over het afnemende gewicht van de kat, maar dat beklaagde hier weinig aandacht aan besteedde en bij het klinisch onderzoek concludeerde dat de kat in goede conditie verkeerde. Op 4 november 2014 heeft op de praktijk een consult bij beklaagde plaatsgevonden, omdat de kat vermagerde, een slechte vacht had en braakklachten had. Beklaagde heeft de kat klinisch onderzocht en bloedonderzoek verricht, waaruit hij concludeerde dat er sprake was van nierfalen en verhoogde fosfaatwaarden. Beklaagde heeft klager geadviseerd de kat eens per 24 uur subcutaan vocht toe te dienen en daarnaast niervoeding en medicatie ( Renalzin) voorgeschreven. Bij enkele consulten hierna heeft in verband met braakklachten nog enige wijziging qua voeding en de dosering van medicatie plaatsgevonden.

4.12. Op 22 december 2014 heeft klager zich tot een opvolgend kliniek gewend voor eens second opinion. Aldaar werd op 24 december 2014 vastgesteld dat er (ook) sprake was van een nierbekkenontsteking, in welk kader antibiotica is voorgeschreven. De door beklaagde gestarte behandeling met betrekking tot het door hem geconstateerde nierfalen is voortgezet. Hoewel aanvankelijk verbetering op leek te treden, is de kat op 5 januari 2015 overleden.

4.13. Het college overweegt ten aanzien van de klacht het volgende. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat hij de kat bij het bewuste huisbezoek op 16 september 2014 inderdaad mager vond en slecht in zijn vacht vond zitten en dat hij klager op basis van die bevindingen heeft geadviseerd om bloedonderzoek te verrichten. Vast staat dat beklaagde dit bloedonderzoek ook feitelijk heeft verricht op het moment dat de kat ongeveer 6 weken later, op 4 november 2014, op de praktijk werd aangeboden. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voldoende aannemelijk gemaakt dat de symptomen en uitkomsten van het klinisch en bloedonderzoek wezen in de richting van nierfalen. Voor zover hem wordt verweten dat hij de later door de second opinion dierenarts gestelde diagnose nierbekkenontsteking heeft gemist, geldt dat niet kan worden uitgesloten dat er ten tijde van de consulten bij beklaagde nog geen aanwijzingen voor nierbekkenontsteking waren, hetgeen overigens evenzeer geldt met betrekking tot de verhoogde leverwaarden die in de opvolgend kliniek werden vastgesteld. Beklaagde heeft in dit kader nog opgemerkt dat er geen sprake was van PU/PD, hetgeen door klager ter zitting is erkend. Uitgaande van het voorgaande kan beklaagde alsdan naar het oordeel van het college ook niet worden verweten dat er niet tijdig antibiotica is ingezet. Gelet hierop wordt de klacht ongegrond verklaard.

5. DE BESLISSING 

Het college:

In de zaak met het nummer 2015/47 ;

verklaart de klacht niet-ontvankelijk;

In de zaken met de nummers 2015/45, 2015/46 en 2015/48;

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak,

in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2016 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.