ECLI:NL:TDIVTC:2016:26 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/55

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:26
Datum uitspraak: 26-05-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 2015/55
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dienstdoende dierenarts wordt verweten geen veterinaire hulp te hebben willen verlenen, toen klaagster ’s nachts telefonisch contact had opgenomen in verband met braakklachten bij haar hond. Gelet op de verschillende lezingen die er zijn gegeven over hoe de telefonische contacten precies zijn verlopen, stuit de klacht af op gebrek aan bewijs. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van   

X,                        klaagster,    

tegen

Y,                       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2016.

2. DE KLACHT

De klacht is aldus verstaan dat beklaagde wordt verweten dat zij als dienstdoende dierenarts geen veterinaire hulp heeft willen verlenen, nadat klaagster ’s nachts telefonisch contact met haar had opgenomen in verband met braakklachten van haar hond,

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Shih Tzu , geboren op 22 november 2012.

3.2. In de nacht van 20 op 21 mei 2015 heeft klaagster omstreeks 2:15 uur telefonisch contact opgenomen met beklaagde, omdat haar hond sloom was en hevig braakte, waarbij ook bloed meekwam. Beklaagde heeft klaagster uitgenodigd om met de hond naar de praktijk te komen. Niet in geschil is dat klaagster tijdens dit gesprek heeft gezegd dat ze met de fiets zou moeten komen. Beklaagde heeft zich naar de praktijk vervoegd, alwaar zij op klaagster heeft gewacht.

3.3. Al wachtend op de praktijk werd beklaagde opnieuw gebeld door klaagster, die aangaf dat zij iemand bereid had gevonden om haar en de hond met de auto naar de praktijk te vervoeren en dat zij ongeveer een uur later op de praktijk zou zijn. Hoe dit gesprek precies is verlopen, is voor het college niet geheel duidelijk geworden. In ieder geval staat vast dat er die nacht geen consult meer op de praktijk heeft plaatsgevonden.

3.4. De volgende ochtend heeft klaagster zich omstreeks 9:00 uur met haar hond gemeld bij haar eigen dierenarts. Bij klinisch onderzoek bleek dat de hond sloom was, een te lage lichaamstemperatuur en een te hoge hartfrequentie had en kreunde bij buikpalpatie, waarbij ook meerdere harde diktes werden gevoeld. Röntgenonderzoek leverde geen zichtbare afwijkingen op. De hond is opgenomen en aan een infuus gelegd, maar later die dag overleden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college heeft zich in diverse eerdere klachtzaken reeds uitgesproken over de wijze waarop een dierenarts behoort te reageren op een nachtelijk verzoek om hulp. Op de dierenarts rust de verplichting om tot een duidelijke anamnese te komen en zich er na grondig uitvragen van te overtuigen of er spoedhulp dient te worden geboden. Bij twijfel dient de dierenarts de eigenaar met het dier naar de praktijk te laten komen.   

5.3. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat beklaagde een zorgvuldige anamnese heeft afgenomen op het moment dat klaagster haar die nacht voor het eerst belde. Beklaagde heeft veterinair ook juist gehandeld door op basis van de gemelde symptomen, namelijk aanhoudend bloed braken en lusteloosheid, klaagster uit te nodigen om met de hond naar de praktijk te komen voor nader onderzoek.

5.4. Ter zitting heeft beklaagde gesteld dat zij ervan uit is gegaan dat klaagster op de fiets naar de praktijk zou komen en daar ongeveer 15 à 20 minuten later met de hond zou arriveren. Ongeveer een kwartier na dit telefoongesprek, heeft klaagster beklaagde echter opnieuw gebeld met de mededeling dat ze met de auto zou komen en dat zij ongeveer een uur later met de hond op de praktijk zou zijn.

5.5. Over wat er tijdens dit tweede telefoongesprek tussen partijen precies is gezegd lopen de lezingen uiteen. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde aangaf dat zij geen uur kon c.q. wilde wachten. Beklaagde heeft dit weliswaar niet betwist, maar heeft in de stukken beschreven dat het gesprek als volgt verder liep: ‘Op mijn vraag: “wat gaan we nu doen?” was haar antwoord “laat maar, u lijkt me geen aardige dierenarts” en dat het gesprek vervolgens is geëindigd. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd toegelicht dat het haar voorkeur had om de hond eerder te zien, zeker als het om een spoedgeval zou gaan en dat zij tijdens haar dienst mogelijk ook nog andere dieren zou moeten behandelen.

5.6. Het geheel overziend lijkt hier sprake te zijn geweest van een ongelukkig verlopen communicatie, zonder dat helder is geworden wat er over en weer precies is gezegd en wie er debet is geweest aan het feit dat er geen consult meer heeft plaatsgevonden. Als zou worden uitgegaan van hetgeen beklaagde heeft gesteld, dan ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat er sprake is geweest van een daadwerkelijke weigering om veterinaire zorg te verlenen. Bij deze stand van zaken stuit de klacht af op een gebrek aan bewijs. Dit betekent overigens niet dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar het vloeit voort uit het in het veterinaire tuchtrecht in acht te nemen uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dat is hier niet het geval, hetgeen meebrengt dat de klacht door het college ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. J Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2016, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.