ECLI:NL:TDIVTC:2016:24 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/2

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:24
Datum uitspraak: 26-05-2016
Datum publicatie: 13-07-2016
Zaaknummer(s): 2015/2
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten onjuist en onzorgvuldig te hebben gehandeld met betrekking tot een knieoperatie bij een hond. Deels gegrond, waarschuwing.

Uitspraak in de zaak van

X,                        klaagster,

tegen

Y,                       beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek.

De mondelinge behandeling vond plaats op 8 april 2016. Alleen beklaagde is hierbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.  

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat weergegeven, veterinair onjuist c.q. nalatig te hebben gehandeld bij een knieoperatie bij de hond van klaagster en in de periode nadien, waarin twee hersteloperaties hebben moeten plaatsvinden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Chihuahua geboren op 11 december 2013.

3.2. Op 27 oktober 2014 heeft beklaagde de hond aan beide achterpoten geopereerd in verband met een beiderzijdse habituele patella luxatie.

3.3. Ongeveer 2 weken nadien, op 9 november 2014, merkte klaagster dat één van de tijdens de operatie in de linker achterpoot aangebrachte pinnen door de huid van de linkerachterpoot stak. Klaagster is met de hond naar de praktijk gegaan, alwaar beklaagde röntgenfoto’s heeft gemaakt en de pin vervolgens handmatig weer in de juiste positie heeft gebracht.

3.4. De betreffende pin bleek die avond echter weer door de huid te steken. De volgende dag, op 10 november 2014, is de complicatie gemeld en heeft beklaagde een hersteloperatie uitgevoerd. Daarbij is de pin ingekort en is ter stabilisatie c.q. fixatie cerclagedraad aangebracht. Tijdens de ingreep, die plaatsvond onder algehele narcose, zijn tevens 2 tanden geëxtraheerd.

3.5. In het klaagschrift wordt vermeld dat er op 14 november 2014 weer een complicatie optrad, in die zin dat er een pin onder de huid van de linker achterpoot zichtbaar werd, die echter op dat moment nog niet door de huid stak. Op 26 november 2014 was dit laatste volgens klaagster wel het geval. De betreffende pin is tijdens een spreekuur door beklaagde met een tang uit de linkerachterpoot verwijderd.

3.6. Ongeveer 3 weken nadien, in de avond van 18 december 2014, liep de hond plotseling mank met haar rechter achterpoot. De volgende dag is de hond door beklaagde onderzocht. Blijkens de patiëntenkaart heeft deze geen duidelijke oorzaak voor de kreupelheid kunnen vaststellen en is er pijnstillende medicatie voorgeschreven.

3.7. Omdat de hond de volgende dag nog steeds erg mank liep en veel pijn had, heeft klaagster zich opnieuw tot de kliniek gewend. Beklaagde heeft röntgenonderzoek verricht en de foto’s doorgestuurd naar een specialist, in eerste instantie om te bezien of er sprake was van de aandoening van Calvé. Deze specialist heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was en dat de kreupelheid mogelijk kon worden toegeschreven aan de proximale pin in de rechterachterpoot, waarvan de positie zodanig was dat deze in de spieren van de hond prikte. Beklaagde heeft besloten de pinnen operatief uit de rechterachterpoot te verwijderen, hetgeen op 24 december 2014 is geschied. Die dag werd omstreeks 12:00 uur telefonisch aan klaagster gemeld dat de operatie was geslaagd en dat er weliswaar complicaties waren opgetreden gedurende de narcose, maar dat de situatie onder controle was en klaagster de hond omstreeks 16:00 uur op kon komen halen van de praktijk.

3.8. Omstreeks 15:30 uur werd klaagster opnieuw gebeld door een medewerker van de praktijk, die aangaf dat de hond fel reageerde op prikkels van buitenaf en ongecontroleerde bewegingen maakte en voorstelde om de hond die nacht in opname te houden. Klaagster is hiermee akkoord gegaan. Toen zij omstreeks 16:00 uur een bezoek bracht aan de praktijk, trof zij haar hond aldaar versuft en aan een  infuus aan. Op enig moment is klaagster weer huiswaarts gekeerd, waarna zij in de loop van de avond telefonisch contact heeft gezocht met beklaagde, die haar meldde dat de situatie van de hond leek te verbeteren.

3.9. Klaagster stelt dat zij haar hond de volgende ochtend, toen zij omstreeks 9:00 uur op de praktijk arriveerde, in zeer slechte conditie (erg benauwd en apathisch) aantrof. Beklaagde zou haar tijdens het bezoek hebben aangegeven dat de situatie vooruit leek te gaan, in die zin dat de neurologische klachten waren verdwenen, en dat hij binnen een dag verbetering verwachtte. Hierna heeft klaagster de praktijk verlaten.

3.10. Ongeveer een uur later, omstreeks 10:30 uur, werd klaagster telefonisch op de hoogte gebracht van het feit dat haar hond was overleden. Klaagster heeft de hond nog diezelfde dag opgehaald van de praktijk en naar een crematorium gebracht.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Alvorens over te gaan tot de beoordeling van de klacht, merkt het college op dat er geen sectie is verricht, waardoor de exacte doodsoorzaak van de hond onbekend is gebleven. Voorts geldt dat de communicatie met c.q. de bejegening van een diereigenaar door de dierenarts naar vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht valt, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden. Voor zover de klachten zien op de wijze van c.q. het gebrek aan communicatie ná het overlijden van de hond, zullen deze dan ook buiten behandeling blijven.

5.3. Het college gaat ervan uit dat de door beklaagde bij de hond uitgevoerde operatie ter zake de habituele patellaluxatie geïndiceerd c.q noodzakelijk was. Beklaagde heeft verder een gangbare en veterinair niet onjuiste operatietechniek gebruikt, waarbij aan beide kanten een cristatransplantatie is uitgevoerd en tevens het gootje is uitgediept en het kapsel is ingenomen.  Wel is het college van oordeel dat het, zowel met het oog op de (duur van de) narcose als met het oog op de genezing en belasting, de voorkeur had gehad om niet de beide achterpoten tegelijkertijd in één en dezelfde sessie te opereren, maar iedere poot afzonderlijk met een tussenliggende herstelperiode. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college ook niet afdoende gemotiveerd waarom een keuze voor aparte operaties in dit geval niet mogelijk was.

5.4. Met betrekking tot het plaatsen van de pinnen, is gebleken dat de positie daarvan na het aanbrengen niet optimaal was. Het college acht echter verdedigbaar dat beklaagde, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, er na het maken van een röntgenfoto en afweging van de risico’s voor heeft gekozen om in die positie, waarbij wel sprake was van stevigheid, geen verandering meer te brengen, omdat dit met name bij kleine honden fracturen tot gevolg kan hebben.

5.5. Uit de patiëntenkaart valt af te leiden dat er na de eerste operatie veel controleconsulten hebben plaatsgevonden en dat er door beklaagde meer dan voldoende röntgenfoto’s zijn gemaakt om het herstel te monitoren. Gebleken is dat ongeveer 2 weken na de operatie door klaagster werd geconstateerd dat een pin door de huid van de linkerachterpoot stak. Dit betreft evenwel een meer voorkomende complicatie, waaraan niet per definitie verwijtbaar veterinair handelen door de dierenarts ten grondslag hoeft te liggen. Dat staat hier niet vast en bovendien geldt dat tijdig een herstelbehandeling heeft plaatsgevonden. Beklaagde heeft de pin handmatig in de juiste positie gebracht en, toen bleek dat dit geen blijvend resultaat opleverde, reeds de volgende dag een hersteloperatie uitgevoerd, waarbij de pinnen zijn ingekort en cerclagedraad is aangebracht. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat hij daarmee heeft beoogd meer stabiliteit te verkrijgen en dat hij de cerclagedraad na het aanbrengen zodanig heeft afgebogen, dat deze niet tot beschadiging van het omliggende weefsel en de huid zou leiden. Dat de cerclagedraad, zoals klaagster heeft gesteld, op enig moment door de huid stak, is, gelet op de betwisting hiervan door beklaagde, voor het college niet vast komen te staan.

5.6. Ten aanzien van de tweede herstelingreep, aan de rechterachterpoot, is niet gebleken dat beklaagde bij het onder narcose brengen van de hond onjuist heeft gehandeld, noch dat hierbij onvoldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen (gedurende de operatie was de hond aangesloten op bewakingsapparatuur). Desondanks zijn er tijdens, alsook na de operatie, complicaties opgetreden, in die zin dat er onder narcose twee keer een hartstilstand is opgetreden en er tijdens en kort na het ontwaken uit de narcose neurologische verschijnselen optraden (opisthotonus, wegdraaien van de ogen, epileptische aanvallen waarbij de hond op zijn zij viel en niet bij kennis was).

5.7. Hoewel het college beklaagde kan volgen waar hij heeft besloten tot opname van de hond en voorts is gebleken dat er diverse maatregelen zijn getroffen (verwarmde zuurstofkooi, infuusbehandeling, medicatie), is het college van oordeel dat het toezicht en de controle gedurende de opname niet zijn geweest als in de gegeven situatie had mogen worden verwacht. Na een laatste controle omstreeks 22:00 uur is beklaagde huiswaarts gegaan, alwaar hij omstreeks 24:00 uur via een camerasysteem op zijn mobiele telefoon heeft gekeken hoe het met de hond ging. De volgende ochtend heeft beklaagde de hond omstreeks 7:00 uur weer gecontroleerd. Op dat moment verkeerde de hond in slechte conditie en bleek er sprake te zijn van longoedeem.

5.8. Gelet op de ernstige complicaties tijdens en na de operatie (hartstilstanden en neurologische verschijnselen) had het naar het oordeel van het college op de weg van beklaagde gelegen om de hond gedurende de nacht frequenter te controleren – tussen 24:00 uur en 7:00 uur heeft geen toezicht plaatsgevonden - en het dier bovendien niet slechts via een camera te observeren, maar ook klinisch te onderzoeken en de (infuus)behandeling te monitoren. De klacht is in zoverre gegrond. Daaraan doet niet af dat beklaagde, zoals hij in verweer heeft gesteld, omstreeks 22:00 uur en 24:00 uur constateerde dat de hond rechtop zat en dat hij adequaat heeft gehandeld nadat hij de volgende ochtend longoedeem constateerde.

5.9. Ten aanzien van alle overige, hiervoor nog niet besproken verwijten, daaronder die ten aanzien van de voorlichting (over de conclusie van de geraadpleegde specialist, de opgetreden complicaties en de conditie waarin de hond na de tweede hersteloperatie verkeerde) zijn deze naar het oordeel van het college ofwel niet vast komen te staan ofwel niet zodanig zwaarwegend dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties moeten worden verbonden.

5.10. Gelet op het voorgaande is de klacht gedeeltelijk gegrond en wordt na te melden maatregel passend en geboden geacht.

6. DE BESLISSING 

Het college:

verklaart de klacht (gedeeltelijk) gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. T. Rothuizen-Van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, en door de leden drs. J Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2016, bij afwezigheid van de plaatsvervangend voorzitter door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.