ECLI:NL:TDIVTC:2016:22 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/34

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:22
Datum uitspraak: 08-04-2016
Datum publicatie: 18-04-2016
Zaaknummer(s): 2015/34
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De klacht heeft betrekking op een hond, die (zoals bij eerder röntgenonderzoek was gebleken) drachtig was van 4 pups. Beklaagde wordt verweten dat na de geboorte van de eerste 3 pups te weinig althans te laat actie is ondernomen met betrekking tot het uitblijven van de geboorte van de vierde pup en dat ook ten onrechte is geconcludeerd dat de baarmoeder van de moederhond leeg was. Gegrond, berisping.

X,                                                    klager,    

tegen

drs. Y,                                              beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Klager was hierbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de hond van klager, die -zoals uit eerder röntgenonderzoek naar voren was gekomen- drachtig was van 4 pups. Beklaagde wordt verweten dat zij na de geboorte van de eerste 3 pups te weinig althans te laat actie heeft ondernomen met betrekking tot het uitblijven van de geboorte van de vierde pup en later die bewuste dag ook ten onrechte heeft geconcludeerd dat de baarmoeder van de moederhond leeg was.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. Op 16 april 2015 werd op basis van röntgenonderzoek door de eigen dierenarts van klager vastgesteld dat de hond van klager, geboren op 11 december 2008, drachtig was van 4 pups.

3.2. Op  zondag 26 april 2015 is omstreeks 6:00 uur de eerste pup geboren. In het klaagschrift wordt vermeld  dat omstreeks 8:20 uur de tweede en derde pup volgden. Omdat de geboorte van de vierde pup uitbleef, heeft klager omstreeks 10:00 uur telefonisch contact opgenomen met de dienstdoende dierenarts, zijnde beklaagde, die tijdens dit telefoongesprek adviseerde de situatie nog ongeveer een half uur aan te zien.

3.3. Toen de vierde pup een half uur later, omstreeks 10:30 uur, nog niet geboren was, heeft klager opnieuw naar de praktijk gebeld. Door beklaagde werd geadviseerd om wederom af te wachten en opnieuw contact op te nemen als de vierde pup omstreeks 15:00 uur nog niet geboren zou zijn. Klager stelt dat hij omstreeks 15:00 uur telefonisch aan beklaagde heeft verteld dat er nog immer geen vierde pup geboren was en dat hem op dat moment werd geadviseerd om naar de praktijk te komen.

3.4. Omstreeks 15:15 uur heeft klager zich met de moederhond en de drie pasgeboren pups op de praktijk bij beklaagde gemeld, alwaar de dieren klinisch zijn onderzocht. Beklaagde  concludeerde daarbij dat de drie pups in goede gezondheid verkeerden en dat de baarmoeder van de moederhond leeg was. Beklaagde heeft volstaan met het advies om de vaginale uitvloeiing en de lichaamstemperatuur van de hond goed in de gaten te houden en voor de zekerheid alvast puppymelk aan te schaffen.

3.5. Omdat de hond de volgende dag nog steeds zo nu en dan perste en klager de situatie niet vertrouwde, heeft hij telefonisch contact opgenomen met zijn eigen dierenarts, bij wie die dag omstreeks 17:00 uur een consult heeft plaatsgevonden. Na de hond klinisch te hebben onderzocht, heeft de eigen dierenarts besloten tot een keizersnede, waarbij een volgroeide en inmiddels overleden pup uit de baarmoeder is gehaald.

3.6. Enige dagen nadien heeft klager telefonisch contact opgenomen met beklaagde, om (zijn onvrede over) de gang van zaken op die bewuste zondag te bespreken. Het gesprek is niet naar tevredenheid van klager verlopen, waarna hij op enig moment heeft besloten tot het entameren van de onderhavige tuchtprocedure.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat de wijze van communicatie met c.q. bejegening van een diereigenaar door de dierenarts naar vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van het tuchtrecht valt, tenzij de zorg van het dier hieronder heeft geleden. Die laatstgenoemde uitzondering heeft zich hier niet voorgedaan. Het college zal om die reden niet ingaan op het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het verloop van het telefoongesprek dat partijen na het gebeuren nog over de gang van zaken hebben gevoerd.

5.3. Op zondag 26 april 2015 heeft klager omstreeks 8:00 uur voor het eerst telefonisch contact opgenomen met beklaagde, zijnde de dienstdoende dierenarts. In dit gesprek heeft klager aangegeven dat er ongeveer 2 uur was verstreken sinds de geboorte van de eerste pup en er nog geen andere pups waren geboren, terwijl bij eerder verricht röntgenologisch onderzoek was gebleken dat er voorafgaand aan de bevalling 4 pups in de baarmoeder van de moederhond aanwezig waren. Het college acht op zichzelf niet verwijtbaar dat beklaagde klager tijdens dit eerste telefoongesprek heeft geadviseerd om de situatie nog even aan te zien.

5.4. Naar het oordeel van het college had van beklaagde echter wél een meer adequate reactie en een actievere houding mogen worden verwacht met betrekking tot het uitblijven van de geboorte van de vierde pup. Niet in geschil is dat omstreeks 10:00 uur telefonisch door klager aan beklaagde is medegedeeld dat de vierde pup nog niet was geboren en dat zij op dat moment heeft geadviseerd om de situatie nog ongeveer een half uur aan te zien. Een half uur nadien (omstreeks 10:30 uur) heeft klager beklaagde opnieuw gebeld met de mededeling dat de vierde pup nog steeds niet geboren was. Door op dat moment klager het advies te geven om eerst omstreeks 15:00 uur (4,5 uur later) weer contact op te nemen indien de vierde pup alsdan nog niet geboren zou zijn, heeft beklaagde naar het oordeel van het college de situatie te zeer op zijn beloop gelaten en een te afwachtende houding aangenomen, hetgeen haar tuchtrechtelijk wordt aangerekend.

5.5. Omstreeks 15:00 uur die middag heeft een consult plaatsgevonden op de praktijk, waar beklaagde de hond en de drie pups heeft onderzocht. Beklaagde heeft bij het klinisch onderzoek van de moederhond, dat onder andere heeft bestaan uit buikpalpatie en een vaginaal toucher, kennelijk geen pup gevoeld. Nog los van de vraag of beklaagde kan worden verweten dat zij bij haar onderzoek de aanwezigheid van een vierde pup niet heeft bemerkt, had naar het oordeel van het college in ieder geval van beklaagde mogen worden verwacht dat zij, in de wetenschap dat er bij eerder röntgenonderzoek 4 pups in de baarmoeder waren gezien en de hond nog perste, zich er door middel van nieuw röntgenonderzoek van had vergewist dat er op dat moment daadwerkelijk geen pup meer in de baarmoeder aanwezig was. Daarbij acht het college niet relevant of er al dan niet een verzoek tot dergelijk onderzoek door klager is gedaan. Voor zover beklaagde heeft gesteld dat haar door klager was gemeld dat de hond eerder die dag ‘iets had opgegeten’ (mogelijk vruchtzakjes), waarbij een krakend geluid was gehoord en zij hieraan de conclusie heeft verbonden dat de moederhond één van haar pups had opgegeten, is die aanname voorbarig geweest en overigens achteraf ook onjuist gebleken.

5.6. Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een berisping als bedoeld in artikel 8.31 eerste lid, onder b van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, drs. J.G. Neuteboom, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016, bij afwezigheid van de voorzitter, door mr. T. Rothuizen-van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.