ECLI:NL:TDIVTC:2016:2 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/80 + 2014/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:2
Datum uitspraak: 28-01-2016
Datum publicatie: 05-02-2016
Zaaknummer(s): 2014/80 + 2014/81
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts en paraveterinair zouden onzorgvuldig  en onhygiënisch te werk zijn gegaan ten aanzien van de papegaai van klager, onder meer bij een poging tot bloedafname. Dierenarts zou voorts onjuiste antibiotica hebben voorgeschreven. Ongegrond.

  X,             klager,    

tegen

Y,             beklaagde sub 1 (zaak nr. 2014/80),

Z,             beklaagde sub 2 (zaak nr. 2014/81),

hierna gezamenlijk te noemen:           beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van een tegen beide beklaagden gericht klaagschrift. Van de zijde van beklaagden is een gezamenlijk verweerschrift ontvangen, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 26 november 2015. Klager was hierbij aanwezig. Beklaagden zijn niet ter zitting verschenen.

2. DE KLACHTEN

2.1. De klachten hebben betrekking op de papegaai van klager. Het college heeft de klachten jegens beklaagde sub 1 aldus verstaan dat zij, zakelijk weergegeven:

 - bij een consult op 28 september 2013 met betrekking tot een poging om bloed bij de vogel af te nemen, een te grote naald alsook een vieze, niet steriele naald heeft gebruikt en op een verkeerde locatie (namelijk te dicht bij de luchtpijp) heeft geprikt;

 - bij een consult op 10 oktober 2013 zonder gegronde reden een antibioticum heeft voorgeschreven, dat tevens niet geschikt zou zijn voor papegaaien;

 - herverpakte voeding voor de papegaai aan klager heeft meegegeven;

 - meer in het algemeen tezamen met beklaagde sub 2 verantwoordelijk is voor het overlijden van de papegaai.

2.2. Het college heeft de klachten jegens beklaagde sub 2 aldus verstaan dat zij, zakelijk weergegeven, als paraveterinair de papegaai bij het consult op 28 september 2013 in het kader van een bloedafname op een verkeerde manier, te lang aaneengesloten en in een vieze, reeds gebruikte handdoek zou hebben vastgehouden en hygiënevoorschriften heeft geschonden, waardoor de vogel ziek is geworden en uiteindelijk is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de Amazone papegaai van klager met de naam A.

3.2. Bij een consult op 14 september 2013 heeft beklaagde sub 1 de papegaai klinisch onderzocht en is bloed afgenomen voor laboratoriumonderzoek. Toen enige dagen nadien bleek dat de resultaten van het bloedonderzoek niet betrouwbaar waren, heeft een praktijkassistente telefonisch contact opgenomen met klager en werd afgesproken dat er op 28 september 2013 kosteloos nogmaals bloed bij de papegaai zou worden afgenomen.

3.3. Conform afspraak heeft klager zich op 28 september 2013 met de papegaai op de praktijk gemeld. Bij dit consult heeft beklaagde sub 2 de papegaai vastgehouden om beklaagde sub 1 in de gelegenheid te stellen bloed af te nemen. Omdat het afnemen van bloed vervolgens niet gerealiseerd kon worden, naar beklaagde sub 1 heeft gesteld vanwege onder meer nog aanwezig littekenweefsel van de eerdere bloedafname, werd met klager afgesproken dat hij na ongeveer een maand weer telefonisch contact op zou nemen voor een nieuwe afspraak.

3.4. Klager stelt dat na het consult bij thuiskomst een verminderde eetlust en pijnklachten bij de papegaai ontstonden en dat de vogel plotseling sloom werd. In verband hiermee heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk. Door een praktijkassistente werd aangegeven dat de klachten het gevolg konden zijn van stress en is klager geadviseerd de situatie nog enige dagen aan te zien. Diezelfde avond heeft klager hierover nog telefonisch contact gehad met beklaagde sub 1, wier advies hetzelfde luidde.

3.5. Op 7 oktober 2013 heeft klager beklaagde sub 1 per e-mail laten weten dat de conditie van de papegaai was verslechterd, in die zin dat de vogel minder eetlust had, vermagerde, veel sliep en pijnklachten had. Op 9 oktober 2013 heeft beklaagde sub 1 op deze e-mail gereageerd en heeft zij tevens telefonisch contact gehad met klager, waarbij werd afgesproken dat laatstgenoemde de volgende dag met de papegaai op consult zou komen.

3.6. Op 10 oktober 2013 is klager met de papegaai naar de praktijk gekomen, alwaar beklaagde sub 1 de vogel klinisch heeft onderzocht en tevens een mestonderzoek heeft verricht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, waaruit blijkens de patiëntenkaart naar voren kwam dat de mest een ‘matige hoeveelheid bacteriën’ bevatte, is een antibioticum (Synulox) en pijnstillende en ontstekingsremmende medicatie (Metacam) voorgeschreven.

3.7. Klager stelt dat de papegaai daags na het consult op 10 oktober 2013 niets meer wilde eten en drinken en veel sliep en gaapte. Klager heeft hierop zelf besloten te stoppen met het toedienen van het voorgeschreven antibioticum en de papegaai is vervolgens door de moeder van klager behandeld met verschillende kruiden, hetgeen naar klager heeft gesteld tot verbetering van de gezondheidstoestand heeft geleid. Op 14 oktober 2013 heeft klager telefonisch contact met de praktijk gehad en aangegeven dat de papegaai nog steeds pijnklachten had, waarna hem werd geadviseerd om de voorgeschreven Metacam toe te dienen, hetgeen klager tot op dat moment nog niet had willen doen omdat de papegaai lusteloos was. In de patiëntenkaart wordt vermeld dat klager op 19 oktober 2014 opnieuw heeft gebeld met de praktijk, waarbij hij aangaf dat de situatie enigszins was verbeterd, in die zin dat de papegaai nu weer beter at en goed sliep. In overleg is toen besloten om het eerder voorgenomen bloedonderzoek nog enige tijd uit te stellen. Op 23 oktober 2013 heeft klager blijkens de patiëntenkaart telefonisch doorgegeven dat de papegaai weer slecht at.

3.8. Op het moment dat klager op 6 november 2013 telefonisch meldde dat de papegaai nog altijd kampte met een verminderde eetlust, heeft beklaagde sub 1 voorgesteld om de vogel vloeibare voeding te geven. De volgende dag, op 7 november 2013 heeft klager op de praktijk voeding in poedervorm afgehaald. Aan klager is uitgelegd dat het poeder gemengd diende te worden met lauw water en dat de vloeibare voeding die zo ontstond gedurende de gehele dag aan de papegaai kon worden aangeboden, totdat de voeding op zou zijn, waarna de eetlust van de vogel opnieuw zou worden beoordeeld. Volgens het klaagschrift traden er na toediening van deze voeding braakklachten bij de papegaai op.

3.9. Omdat de klachten aanhielden, is er op 13 november 2013 door beklaagde sub 1 röntgenonderzoek verricht om eventuele problemen aan de inwendige organen op te sporen dan wel uit te sluiten. Blijkens de patiëntenkaart leverde dit onderzoek geen aanwijzingen op voor een maagprobleem en werden er behoudens een onregelmatig sternum en wat geprononceerd longweefsel geen afwijkingen of bijzonderheden waargenomen.

3.10. Op verzoek van klager heeft beklaagde sub 1 op of omstreeks 25 november 2013 nog een ontwormmiddel voor de papegaai voorgeschreven. In de patiëntenkaart staat verder vermeld dat er op 28 november 2013 (contrast)röntgenonderzoek is verricht. Naar het college heeft begrepen is de papegaai nadien niet meer op de praktijk van beklaagde aangeboden en hebben klager en zijn moeder de vogel verder behandeld met verschillende kruiden.

3.11. Op 16 december 2013 heeft klager blijkens de patiëntenkaart telefonisch doorgegeven dat de papegaai op leek te knappen. Op 7 januari 2014 heeft klager opnieuw gebeld met de praktijk, waarbij hij aangaf dat sprake was van een dagelijkse gewichtsschommeling, maar dat de papegaai niet verder afviel. Ongeveer 3 maanden nadien, op 12 april 2014, heeft klager de praktijk telefonisch op de hoogte gebracht van het feit dat de papegaai, die een dag eerder geen gezondheidsklachten had, binnen een paar uur na het opnieuw opspelen van ziekteverschijnselen was overleden.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts c.q. paraveterinair hadden behoren te betrachten ten opzichte van de papegaai van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover klager heeft gesteld dat de dood van de papegaai is veroorzaakt door veterinair nalatig handelen van beide beklaagden, wordt vooropgesteld dat er na het overlijden van de papegaai geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat de precieze oorzaak van de verslechtering van de gezondheidssituatie en het uiteindelijke overlijden van de papegaai niet vast is komen te staan. Nu er bovendien een periode van ongeveer 4 maanden is gelegen tussen het laatste bezoek aan de praktijk en het overlijden van de papegaai, kan naar het oordeel van het college het door klager gesuggereerde oorzakelijke verband tussen het veterinair handelen van beklaagden en de dood van de papegaai niet zonder meer worden aangenomen en wordt dit klachtonderdeel mitsdien afgewezen.

5.3. Het college merkt vooraf verder op dat er in het klaagschrift door klager diverse aspecten naar voren zijn gebracht en beschuldigingen zijn geuit die buiten het bestek van het veterinair tuchtrecht vallen. Klager is daar in de correspondentie in de schriftelijke fase van de procedure reeds op gewezen. Buiten het feit dat die beschuldigingen niet zijn komen vast te staan, geldt naar vaste jurisprudentie dat in een procedure als de onderhavige in beginsel alleen het veterinair handelen ter beoordeling aan het college kan worden voorgelegd en dat alle door klager aan het adres van beklaagden gemaakte verwijten die daar niet op zien en meer persoonlijk van aard zijn, buiten behandeling zullen blijven. Met inachtneming van de hiervoor beschreven uitgangspunten, zal het college thans bezien of beklaagden in diergeneeskundig opzicht nalatig zijn geweest.

Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknr. 2014/80)

5.4. Met betrekking tot het verwijt dat beklaagde aan klager herverpakte vogelvoeding heeft verstrekt, hetgeen in strijd zou zijn met de voorschriften van de producent, is het college van oordeel dat deze kwestie niet voor tuchtrechtelijke beoordeling in aanmerking komt, waarbij het college overigens heeft begrepen dat deze voeding kosteloos en met goede intenties is verstrekt. Dit klachtonderdeel zal daarom buiten beschouwing blijven.

5.5. Voor zover beklaagde wordt verweten dat zij bij de poging tot het afnemen van bloed op 28 september 2013 niet alleen een te grote naald, maar ook een niet steriele naald zou hebben gebruikt, is dit uitdrukkelijk betwist. Beklaagde stelt dat zij weliswaar even heeft moeten zoeken naar een geschikte naald, maar dat er bij de pogingen om bloed bij de papegaai af te nemen steriele en geschikte naalden zijn gebruikt. Gelet op de tegenstrijdige lezingen kunnen de feiten op dit punt door het college niet met zekerheid worden vastgesteld. In een geval waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, is het vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is hier niet het geval, zodat het hier bedoelde klachtonderdeel zal worden afgewezen. Voor zover beklaagde voorts wordt verweten dat zij in eerste instantie heeft geprobeerd om bloed af te nemen uit het halsgebied van de papegaai, acht het college dit op zichzelf niet onacceptabel en is ook niet vast komen te staan dat zij, zoals klager heeft gesteld, daarbij de luchtpijp heeft geraakt of dat dit anderszins nadelige consequenties heeft veroorzaakt. Het college stelt verder vast dat niet is geklaagd over het feit dat de pogingen om bloed af te nemen bij het consult op 28 september 2013 zijn mislukt.

5.6. In het geding resteert dan nog de vraag of beklaagde verwijtbaar heeft gehandeld door op 10 oktober 2013 het antibioticum Synulox voor te schrijven. Vast staat dat beklaagde bij dit consult een mestonderzoek heeft uitgevoerd, waaruit bleek dat de ontlasting van de papegaai een voor kromsnavels ongebruikelijke hoeveelheid bacteriën bevatte. Het college kan beklaagde volgen waar zij een verband met de klachten van de papegaai niet uitsloot en acht niet onaanvaardbaar dat om die reden is gekozen voor toepassing van een antibioticum om aldus een mogelijk onderliggende bacteriële infectie te bestrijden. Het college acht veterinair niet onjuist dat hierbij is gekozen voor Synulox, een breedspectrum antibioticum, waarbij ook in aanmerking wordt genomen dat er voor papegaaiachtigen geen specifiek geregistreerde antibiotica bestaan en de werkzame bestanddelen van het verkozen antibioticum -Amoxicilline en Clavulaanzuur- blijkens het door beklaagde genoemde ‘Exotic Animal Formulary’ (Carpenter) ook toepasbaar zijn bij papegaaiachtigen. In het verlengde hiervan geldt naar het oordeel van het college dat onvoldoende is komen vast te staan dat het gebruik van Synulox, zoals klager heeft gesteld, een ziekte heeft veroorzaakt die voorheen niet aanwezig was, temeer nu uit de eigen stellingen van klager volgt dat dit antibioticum door hem slechts één dag aan de papegaai is toegediend.

5.7. Ten aanzien van de overige verwijten, daaronder die ten aanzien van de onvoldoende in acht genomen hygiënevoorschriften en de onzorgvuldige en onjuiste verslaglegging, zijn deze naar het oordeel van het college ofwel niet vast komen te staan ofwel van onvoldoende gewicht om daaraan tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden. Op grond van het voorgaande worden de klachten jegens beklaagde sub 1 ongegrond verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknr. 2014/81)

5.8. Voor zover klager heeft gesteld, dat beklaagde sub 2 de papegaai bij het consult op 28 september 2013 op een onjuiste wijze en te lang aaneengesloten heeft vastgehouden en hierbij bovendien gebruik zou hebben gemaakt van een vieze, reeds voor een ander dier gebruikte handdoek, is dit uitdrukkelijk betwist. In verweer is gesteld dat volgens protocol voor ieder dier een schone handdoek wordt gebruikt en dat dit hygiënevoorschrift ook in het onderhavige geval in acht is genomen, waar het college voorbij gaat aan het verwijt dat beklaagde geen witte jas droeg, hetgeen immers geen verplichting betreft. Hiernaast vermeldt het verweerschrift dat de papegaai op een standaard wijze door beklaagde is vastgehouden en gefixeerd en heeft klager naar het oordeel van het college onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat dit op een veterinair incorrecte wijze zou zijn geschied en dat de vogel door de handelwijze van beklaagde ziek is geworden. Nu van de zijde van klager geen aanvullend bewijs is bijgebracht, is niet komen vast te staan dat beklaagde veterinair verwijtbaar heeft gehandeld en stuiten de klachten jegens haar af op een gebrek aan bewijs.

5.9. Voor zover beklaagde nog andere verwijten zijn gemaakt die hiervoor niet zijn besproken, geldt dat deze niet zijn komen vast te staan althans niet van zodanig gewicht zijn om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. Het vorenstaande brengt mee dat de klachten jegens beklaagde sub 2 ongegrond zullen worden verklaard.   

6. DE BESLISSING 

Het college:

in de zaken met de zaaknummers 2014/80 en 2014/81,

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J Hilvering, drs. A. van der Bas, drs. A.H.A. Steentje, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en paraveterinairen mevr. H. Petersen en J. Vos-Van Laar.

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.