ECLI:NL:TDIVTC:2016:19 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/86

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:19
Datum uitspraak: 08-04-2016
Datum publicatie: 18-04-2016
Zaaknummer(s): 2015/86
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld bij het operatief verwijderen van een vetbultje bij een hond, alsmede bij het hechten van de wond, die nadien nog enkele keren open is gegaan. Ongegrond.

X,                                                                   klaagster,    

tegen

drs.  Y,                                                          beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. Beide partijen waren hierbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten veterinair onzorgvuldig te hebben gehandeld met betrekking tot het operatief verwijderen van een vetbultje bij de hond van klaagster, alsook qua nazorg ter zake van de operatiewond, die na de ingreep meerdere keren open is gegaan en opnieuw gehecht moest worden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Teckel, geboren op 13 januari 2010.

3.2. Op 17 februari 2015 heeft klaagster de praktijk van beklaagde geconsulteerd, omdat de hond een bultje onder de borstkas had. Een collega-dierenarts van beklaagde concludeerde na onderzoek dat het waarschijnlijk een vetbultje (lipoom) betrof en dat operatief ingrijpen niet direct noodzakelijk was.

3.3. Op 4 augustus 2015 is de hond op de praktijk gevaccineerd door een collega van beklaagde. Aangezien bij dit consult werd geconstateerd dat het betreffende bultje was gegroeid, is in overleg met klaagster besloten tot het operatief verwijderen ervan.

3.4. Op 10 augustus 2015 heeft beklaagde het vetbultje operatief en onder algehele narcose verwijderd. Toen klaagster de hond later die dag kwam ophalen, werd afgesproken om na 10 dagen terug naar de praktijk te komen voor het verwijderen van de hechtingen.

3.5. Thuisgekomen merkte klaagster diezelfde avond op dat de wond open was gegaan. Na eerst telefonisch contact te hebben opgenomen, is klaagster met de hond naar de praktijk gegaan, waarna beklaagde de hond opnieuw onder narcose heeft gebracht en de wond heeft gehecht. Na de ingreep heeft de hond een romper aangekregen, opdat ze niet aan de wond zou likken of krabben.

3.6. Toen klaagster de volgende ochtend merkte dat de wond wederom open was gegaan, heeft ze opnieuw met de praktijk van beklaagde gebeld, waar ze later die dag met de hond terecht kon. Die middag is de wond weer door beklaagde gehecht. Ditmaal kreeg de hond na het hechten niet alleen een romper aan, maar werd ter bescherming van de wond ook een kraag omgedaan.

3.7. Op 13 augustus 2015 bleek de wond opnieuw open te zijn gegaan. Klaagster heeft zich later die dag wederom naar de praktijk begeven, alwaar beklaagde de wond nogmaals heeft gehecht. De volgende dag heeft een controleconsult plaatsgevonden, waarbij werd geconstateerd dat de wond gesloten was. Een dag later, op 15 augustus 2015, bleek de wond echter toch weer open te zijn gegaan. Klaagster heeft telefonisch contact opgenomen met beklaagde en in overleg werd besloten de wond niet meer te hechten, maar te trachten deze per secundam te laten genezen, waarbij de wond behandeld zou worden met honingzalf en ter bescherming rekverband, een romper en een kraag zouden worden gebruikt.

3.8. Omdat de wond volgens klaagster in de dagen nadien verder open ging staan en zij de situatie niet meer vertrouwde, heeft zij op 17 augustus 2015 telefonisch contact opgenomen met een andere kliniek, waar zij nog diezelfde dag voor een second opinion terecht kon. De dierenarts aldaar concludeerde  dat de wond operatief gesloten diende te worden, hetgeen diezelfde dag nog zou kunnen geschieden. Klaagster is hiermee akkoord gegaan en, nadat de hond onder narcose was gebracht, huiswaarts gegaan.

3.9. Niet veel later werd klaagster gebeld door de betreffende dierenarts, die haar meldde dat de hond tijdens de ingreep was overleden, nadat deze dierenarts bij het hechten van de wond met een scalpel abusievelijk de wand van het hart had geraakt.

3.10. Klaagster stelt zich op het standpunt dat het overlijden van de hond voorkomen had kunnen worden als beklaagde in de eerdere fase veterinair zorgvuldiger had gehandeld. Een en ander is voor haar reden geweest de onderhavige procedure jegens hem te starten.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts uitsluitend verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn of haar eigen veterinair handelen. Ter zitting is gebleken dat de betrokkenheid van beklaagde heeft bestaan uit het operatief verwijderen van het betreffende vetbultje, het vervolgens meerdere keren hechten van de wond en het uiteindelijk gegeven advies tot genezing per secundam. Voor het overige is beklaagde niet bij de behandeling van de hond betrokken geweest. Immers is het advies tot het verwijderen van het bultje door een collega-dierenarts gegeven en kan niet voorbij worden gegaan aan het feit dat de hond uiteindelijk in een opvolgend kliniek is overleden als gevolg van een fout van een andere dierenarts, waarvoor beklaagde niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

5.3. Niettemin resteert in de onderhavige procedure de vraag of beklaagde met betrekking tot de consulten waarbij hij wél de behandelend dierenarts was, veterinair onjuist handelen kan worden verweten. Dat is naar het oordeel van het college in ieder geval niet zo geweest bij het eerste consult op 10 augustus 2015. Beklaagde heeft voorafgaand aan de ingreep een pre-anesthetisch onderzoek uitgevoerd, waarbij hij, naar hij heeft gesteld, behoudens wat overgewicht, geen noemenswaardige of verontrustende afwijkingen heeft vastgesteld. Voor het college is ook niet gebleken dat er bij het onder narcose brengen van de hond onjuist of onverantwoord is gehandeld. Ook is voor het college niet vast komen te staan dat er door beklaagde bij de operatieve ingreep als zodanig foutief is gehandeld. Beklaagde heeft gesteld dat hij de wond heeft gesloten middels subcutishechtingen en knoophechtingen, hetgeen naar het oordeel van het college een gangbare en aanvaardbare hechtmethode is voor een wond als hier aan de orde. Het college ziet verder onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden aan het feit dat beklaagde na de ingreep niet direct heeft gekozen voor het meegeven van een kraag of een beschermende romper, ervan uitgaande dat de hond, zoals beklaagde heeft gesteld, na het ontwaken uit de narcose niet aan de wond likte of krabde.

5.4. In zijn algemeenheid geldt dat bij iedere operatieve ingreep problemen kunnen optreden zonder dat daar per definitie foutief handelen van de dierenarts aan ten grondslag ligt. Dat de wond hier na de betreffende ingreep en na het opnieuw hechten meermaals opnieuw open is gegaan, rechtvaardigt naar het oordeel van het college evenmin de conclusie dat beklaagde met betrekking tot de verkozen hechttechniek of bij het hechten als zodanig veterinair onjuist heeft gehandeld en dat zijn werkwijze debet is geweest aan de ontstane complicaties. Dat beklaagde steeds enkel de bovenste huidlaag heeft gehecht acht het college verdedigbaar, in aanmerking genomen dat door hem voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij bij de verschillende consulten na de operatieve ingreep heeft geconstateerd dat de wond weliswaar (gedeeltelijk) open was, maar dat de subcutis nog voldoende aansluiting had. Dat beklaagde eenmalig (vergeefs) een poging tot hechten heeft gedaan met een chirurgisch nietapparaat, acht het college aanvaardbaar, nu dit een kortdurende en eenvoudig te verrichten handeling is en als zodanig een minder ingrijpend alternatief kan zijn voor het onder algehele narcose operatief hechten van de wond. 

5.5. Gelet op het voorgaande is niet kunnen blijken dat het open gaan van de wond het gevolg is geweest van onjuist veterinair handelen van beklaagde, waarbij komt dat er maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat de hond zelf aan de wond kon komen. Gelet op het feit dat de wond desondanks open bleef gaan, kan het college beklaagde tevens volgen waar hij klaagster op 15 augustus 2015 uiteindelijk heeft geadviseerd de wond niet nogmaals te laten hechten, maar deze te behandelen met honingzalf en te bezien of de wond per secundam zou genezen, hetgeen naar het oordeel van het college op voorhand geen irreële verwachting betrof, mede in aanmerking genomen dat voldoende aannemelijk is dat, zoals beklaagde heeft gestel, de wond er tot op dat moment schoon uit had gezien en de hond niet ziek was.

5.6. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M.E.A. Cuppens-Joosten, drs. J.G. Neuteboom, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016, bij afwezigheid van de voorzitter, door mr. T. Rothuizen-van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.