ECLI:NL:TDIVTC:2016:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/100

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:14
Datum uitspraak: 08-04-2016
Datum publicatie: 18-04-2016
Zaaknummer(s): 2014/100
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten een bij een aankoopkeuring geconstateerde verdikking aan het  been van een paard zonder nader onderzoek als ‘niet bezwaarlijk’  te hebben gekwalificeerd. Gegrond, waarschuwing.

X,                                         klaagster,    

tegen

drs. Y                                    beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Bij de mondelinge behandeling waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat weergegeven, nalatig te hebben gehandeld bij de aankoopkeuring van een paard dat nadien door klaagster is gekocht. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat hij aan een bij die keuring geconstateerde verdikking aan het linkervoorbeen zonder nader onderzoek de kwalificatie ‘geen bezwaar’ heeft gegeven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het paard van klaagster, een KWPN merrie, geboren op 24 juni 2002.

3.2. Op 4 juli 2014 heeft beklaagde het paard in opdracht van klaagster gekeurd in verband met een voorgenomen aankoop. De keuring vond plaats met het oog op gebruik in de sport. Beklaagde heeft eerst een klinisch onderzoek verricht en het paard zowel op de harde als zachte ondergrond in stap en draf beoordeeld. Niet in geschil is dat tijdens de keuring een verdikking aan het linkervoorbeen van het paard is geconstateerd. Over de vraag of en zo ja, op welke wijze en hoe uitgebreid tussen partijen over deze verdikking is gesproken, lopen de lezingen uiteen. Vast staat in ieder geval dat beklaagde te dier zake in het keuringsrapport heeft genoteerd ‘onderhuidse verdikking => geen bezwaar’ en dat hij, na tevens röntgenonderzoek te hebben verricht, heeft geconcludeerd en in het keuringsrapport genoteerd dat het paard ‘klinisch gezond en radiologisch acceptabel’ was. Het paard is hierna door klaagster gekocht.

3.3. Ongeveer 2 weken na de aankoop, bleek de verdikking c.q. zwelling aan het linkervoorbeen in omvang te zijn toegenomen en begon het paard kreupel te lopen. In verband hiermee heeft klaagster haar eigen dierenarts geconsulteerd. Deze heeft na onderzoek geconcludeerd dat er sprake was van een peesblessure die ten tijde van de aankoop reeds (subklinisch) aanwezig moet zijn geweest, welke conclusie vervolgens na echografisch onderzoek door nog een andere dierenarts werd bevestigd. Dit heeft klaagster doen besluiten de onderhavige tuchtprocedure jegens beklaagde te entameren, stellende dat hij met betrekking tot de keuring van haar paard nalatig c.q. onzorgvuldig heeft gehandeld.

3.4. Het college heeft uit het verhandelde ter zitting begrepen dat het paard na een langdurig en intensief revalidatietraject inmiddels is hersteld en in de sport wordt uitgebracht.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Ter beoordeling ligt de vraag voor of beklaagde met betrekking tot de aankoopkeuring van het paard en het door hem opgemaakte keuringsrapport in gebreke is gebleven .

5.2. Niet in geschil is dat er bij de aankoopkeuring op 4 juli 2014 door beklaagde een verdikking is geconstateerd aan het linkervoorbeen van het paard. Over de vraag of en in hoeverre daarover tijdens de keuring met klaagster is gesproken, lopen de lezingen uiteen. Beklaagde heeft ter zitting gesteld dat hij tijdens de keuring in het bijzijn van zowel klaagster als de verkoper het vermoeden heeft uitgesproken dat de geconstateerde verdikking een oude (pees)blessure betrof. Klaagster heeft daarentegen gesteld dat de verdikking tijdens de aankoopkeuring in het geheel niet ter sprake is geweest en zonder enige mondelinge dan wel schriftelijke toelichting op het keuringsrapport is genoteerd.

5.3. Gelet op de hiervoor beschreven tegenstrijdige lezingen en bij gebreke van aanvullend bewijs kan door het college niet worden vastgesteld of en zo ja, op welke wijze tijdens de keuring tussen partijen over de verdikking is gesproken. Hoe het ook zij, feit blijft dat de betreffende verdikking door beklaagde is geconstateerd en dat geen nader onderzoek in de vorm van een echografie heeft plaatsgevonden. Het college is van oordeel dat dit in de gegeven omstandigheden wel had behoren te worden aangeboden, hetgeen hier niet is geschied. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat een dergelijk onderzoek ten tijde van de keuring geen althans weinig meerwaarde had, nu het paard bij het monsteren niet kreupel liep en op dat moment actief werd uitgebracht in de springsport, in een hogere klasse dan die waarin de dochter van klaagster het paard in eerste instantie zou gaan uitbrengen. Die argumenten worden door het college echter ontoereikend bevonden om in de gegeven situatie echografisch onderzoek niet zinvol te achten. Het ging hier immers om een advies tot het wel of niet aankopen van een paard en met een echografisch onderzoek had niet alleen kunnen worden bevestigd dat er sprake was van een (oude) blessure, maar had bijvoorbeeld ook meer duidelijkheid kunnen worden verkregen over de aard en status van de blessure, waarna een betere c.q. betrouwbaardere inschatting had kunnen worden gemaakt over eventuele risicofactoren voor de toekomst die met deze blessure verband hielden. In aanmerking genomen dat de keuring bovendien plaatsvond met het oog op gebruik in de sport - op welk niveau dan ook- had in het onderhavige geval naar het oordeel van het college in ieder geval aan klaagster de mogelijkheid van nader echografisch onderzoek naar de geconstateerde verdikking behoren te worden voorgelegd. Dit is hier niet gebeurd. Door zonder nader onderzoek de geconstateerde verdikking op het keuringsrapport te duiden als niet bezwaarlijk, heeft beklaagde in de visie van het college voorbarig een positief aankoopadvies gegeven en is niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening gehandeld.

5.4. Ook is het college van oordeel dat de verslaglegging in het keuringsrapport zorgvuldiger en vollediger had gekund en gemoeten. Hoewel ter zitting is gebleken en door klaagster is erkend dat het paard in stap en draf is gemonsterd, zijn de bevindingen daarvan door beklaagde niet genoteerd in het keuringsrapport. In dat rapport staat voorts geen exacte lokalisatie van de verdikking aan het linkervoorbeen vermeld en ontbreekt bij die bevinding bovendien een toelichting, in die zin dat niet is gemotiveerd waarom nader (echografisch) onderzoek achterwege is gebleven en de verdikking niet als bezwaarlijk werd beschouwd. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zijn onvolledige verslaglegging in deze te rechtvaardigen zou zijn geweest.

5.5. Op grond van het vorenstaande is de klacht gegrond, waarbij na te melden maatregel door het college passend en geboden wordt geacht.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016, bij afwezigheid van de voorzitter, door mr. T. Rothuizen-van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.