ECLI:NL:TDIVTC:2016:13 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/68

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:13
Datum uitspraak: 25-02-2016
Datum publicatie: 18-04-2016
Zaaknummer(s): 2014/68
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten te hebben geweigerd een in het dierenpaspoort van een kat genoteerde bevinding met betrekking tot een hartruis te verwijderen c.q. te schrappen. Ongegrond.

X,                                klaagster,    

tegen

drs. Y,                        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Met instemming van partijen is besloten tot schriftelijke afdoening van de klacht, die  door het college in raadkamer is besproken, waarna de uitspraakdatum is bepaald op heden.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij heeft geweigerd een door haar in het dierenpaspoort van de kat van klaagster genoteerde bevinding met betrekking tot een hartruis te verwijderen c.q. schrappen en klaagster ook geen nieuw paspoort zonder die bevinding heeft willen verstrekken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Ragdoll met de naam A, geboren op 1 juni 2014.

3.2. Op 2 september 2014 is klaagster met haar kat, die op dat moment 13 weken oud was, bij beklaagde geweest voor vaccinatie en het plaatsen van een chip. Beklaagde heeft een klinisch onderzoek verricht, waarbij zij een lichte hartruis bij de kat heeft vastgesteld, die bij een eerdere controle nog niet gehoord was. Voor het overige werden geen afwijkingen of bijzonderheden geconstateerd. Beklaagde heeft klaagster geadviseerd om ongeveer een maand nadien weer op controle te komen. Daarbij is aangegeven dat, indien de hartruis op dat moment nog hoorbaar zou zijn, nader (echografisch) onderzoek van het hart geïndiceerd zou zijn.

3.3. De kat is bij het consult gevaccineerd en gechipt en beklaagde heeft zowel in de patiëntenkaart als in het dierenpaspoort van de kat verslag gedaan van het consult, waarbij zij in het dierenpaspoort als aparte opmerking ten aanzien van het klinisch onderzoek “hartruisje” heeft genoteerd. Klaagster heeft beklaagde hierop gevraagd naar de reden van het vermelden van die bevinding in het paspoort van de kat. Waar klaagster stelt dat beklaagde enkel heeft geantwoord dat zij de bevinding ‘moest’ noteren, heeft beklaagde gesteld dat zij klaagster heeft uitgelegd dat de notitie is gemaakt opdat eventuele collega- c.q. andere dierenartsen bij een opvolgend consult van de bevinding op de hoogte zouden zijn en zouden weten waar extra aandacht aan moest worden besteed.

3.4. De volgende dag, op 3 september 2014, heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk en gevraagd of een nieuw paspoort kon worden verstrekt waarin de hartruis niet zou staan vermeld. Klaagster stelde zich op het standpunt dat, kort gezegd, het dierenpaspoort een reisdocument is en dat de betreffende bevinding daar niet in thuishoort. Na te hebben overlegd met beklaagde, heeft een praktijkassistente klaagster medegedeeld dat niet aan dit verzoek kon worden voldaan en dat de betreffende notitie ook niet uit het paspoort verwijderd c.q. geschrapt zou worden.

3.5. Klaagster stelt met betrekking tot de weigering van beklaagde om de notitie uit het dierenpaspoort te verwijderen en de vraag of dit geoorloofd was tevergeefs te rade te zijn gegaan bij diverse instanties. Klaagster heeft zich hierna op enig moment met een schrijven tot het veterinair tuchtcollege gewend en besloten bij wege van een klachtprocedure de handelwijze van beklaagde tuchtrechtelijk te laten toetsen.

3.6. Overigens is gebleken dat klaagster enige tijd na het consult bij beklaagde bij een andere dierenarts is geweest, die geen hartruis meer bij de kat heeft gehoord en het dierenpaspoort met toestemming van klaagster dienovereenkomstig heeft ingevuld.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Aan het college ligt de vraag voor of beklaagde door haar weigering om de notitie omtrent de hartruis uit het dierenpaspoort van de kat te verwijderen, veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.2. In dat kader geldt eerstens dat in het veterinair tuchtrecht aan zorgvuldigheidsnormen wordt getoetst. Beoordeeld wordt of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die had behoren te worden betracht ten opzichte van een dier dan wel of de dierenarts beroepsmatig anderszins zodanig tekort is geschoten in hetgeen van hem in die hoedanigheid mocht worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren, een en ander als geformuleerd in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.3. Voor de goede orde wordt door het college opgemerkt dat het in de onderhavige zaak om een aantekening gaat in een ‘oud’ dierenpaspoort, zoals dat vóór januari 2015 aan diereigenaren werd c.q. kon worden verstrekt. Vanaf eind december 2014 wordt er een nieuw Europees dierenpaspoort uitgegeven, dat alleen nog door dierenartsen aan diereigenaren mag worden afgegeven en dat qua administratieve invulling in combinatie met bijvoorbeeld de verplichting om bepaalde pagina’s te lamineren meer waarborgen biedt om met name fraude en illegale dierenhandel tegen te gaan. Ongewijzigd is evenwel gebleven dat het nieuwe dierenpaspoort, dus net als het ‘oude’ paspoort, de mogelijkheid biedt om daarin, behalve vaccinaties die noodzakelijk zijn voor buitenlandse reizen -zoals die tegen rabiës-, overige vaccinaties en bevindingen bij daaraan voorafgaande klinische onderzoeken aan te vinken c.q. te noteren, hetgeen in casu door beklaagde is geschied.

5.4. Met betrekking tot de onderhavige casus ziet het college geen aanleiding om aan te nemen dat het door beklaagde verrichte klinisch onderzoek bij het consult op 2 september 2014 niet naar behoren is uitgevoerd, noch om haar bevindingen bij dit onderzoek in twijfel te trekken. Aldus wordt ervan uitgegaan dat hierbij een lichte hartruis is waargenomen. Uit de stukken is verder genoegzaam aannemelijk geworden dat door beklaagde is onderkend dat dit nog niet op een aangeboren hartafwijking hoefde te duiden, maar ook een fysiologische hartruis van voorbijgaande aard kon zijn, die bij kittens vaker optreedt. Overigens acht het college verdedigbaar althans niet verwijtbaar dat door beklaagde niet direct is besloten tot nader onderzoek van het hart dan wel  tot doorverwijzing naar een specialist, in aanmerking genomen dat de kat niet benauwd was en er geen sprake was van een verminderd uithoudingsvermogen.

5.5. Het college is van oordeel dat een hartruis, ook indien het om een lichte vorm (in het onderhavige geval blijkens de patiëntenkaart ‘1/6’) gaat die van voorbijgaande aard kan zijn, een klinisch relevante bevinding is die monitoring behoeft en waarvan verslag behoort te worden gedaan, in ieder geval in de patiëntenkaart. Beklaagde heeft de bevinding evenwel ook in het paspoort van de kat genoteerd en de vraag is of zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de bevinding vervolgens niet uit het paspoort te willen verwijderen, toen klaagster daar om verzocht.

5.6. Juist is dat het dierenpaspoort in de eerste plaats een document voor buitenlandse reizen is, bedoeld ter identificatie van een dier en ter controle van de voor buitenlandse reizen benodigde vaccinaties, zoals met name die tegen rabiës. Aan klaagster kan voorts worden toegegeven dat het hebben van een dierenpaspoort niet verplicht is en dat in de situatie dat eigenaren niet met hun dieren willen reizen en niet over een paspoort (willen) beschikken, klinische bevindingen en de overige vaccinaties in de patiëntenkaart worden genoteerd, naast dat in ‘humane’ paspoorten ook geen klinische gegevens worden vermeld.

5.7. Niettemin kan naar het oordeel van het college niet voorbij worden gegaan aan het feit dat dieren ook verhandeld kunnen worden, dat ze om wat voor reden dan ook van eigenaar alsook van dierenarts kunnen wisselen of voor fokdoeleinden kunnen worden ingezet, ook wanneer een diereigenaar dit in eerste instantie niet voor ogen staat. In dat kader heeft het dierenpaspoort in de loop der jaren in het maatschappelijk verkeer een bijkomende functie gekregen, in die zin dat het ook aangewend werd om ten opzichte van bijvoorbeeld een opvolgend eigenaar de gezondheidsstatus van een dier en de toegediende vaccinaties aan te tonen. In dat kader bood het hier in het geding zijnde, ‘oude’ dierenpaspoort onder de rubriek met de titel ‘klinisch onderzoek’ de mogelijkheid om ten aanzien van het aan de periodieke vaccinaties voorafgaande algemene klinisch onderzoek aan te vinken waar dit onderzoek uit had bestaan en aanvullende opmerkingen te noteren, zonder dat deze informatie vereist was voor het maken van een buitenlandse reis.

5.8. In het onderhavige geval ging het om een hartruis, die ook voor derden zoals eventuele opvolgend eigenaren of opvolgend dierenartsen relevant kan zijn. Dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een dergelijke klinische bevinding vast te leggen in het dierenpaspoort is weliswaar juist, maar rechtvaardigt in de visie van het college nog niet de conclusie dat beklaagde onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door te weigeren die eenmaal genoteerde bevinding uit het paspoort te verwijderen. Doorslaggevend wordt daarbij geacht dat de door klaagster aangevoerde argumenten en belangen - zoals het recht op privacy van een diereigenaar en het feit dat zij geen toestemming heeft verleend voor het noteren van de bevinding –  in dit geval, waarin klaagster als diereigenaar beschikt over een dierenpaspoort, naar het oordeel van het college niet opwegen tegen het feit dat de kwaliteit van de diergezondheidszorg en de informatieverstrekking jegens eventuele belanghebbende derden gebaat zijn met het daarin noteren van klinische bevindingen betrekking hebbend op vitale organen als het hart en dit bovendien geen enkele belemmering vormt om met het dier naar het buitenland te reizen. Nu de zorg voor de kat in het onderhavige geval op geen enkele wijze in het geding is gekomen en er evenmin schade, laat staan ernstige schade is toegebracht aan de gezondheidszorg voor dieren in het algemeen, wordt niet tot een gegrond verklaring van de klacht en een tuchtrechtelijke veroordeling gekomen.

5.9. Voor zover beklaagde nog wordt verweten dat zij na het bewuste consult klaagster niet zelf te woord heeft gestaan maar dit aan de assistente heeft overgelaten, geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de wijze waarop door een dierenarts met een diereigenaar wordt gecommuniceerd, buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden, hetgeen hier niet het geval is geweest. Ook dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.10. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. van Langhorst-Mak, en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2016 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.