ECLI:NL:TDIVTC:2016:11 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/5 + 2015/6

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2016:11
Datum uitspraak: 08-04-2016
Datum publicatie: 18-04-2016
Zaaknummer(s): 2015/5 + 2015/6
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Hond overlijdt enige uren na castratie. Dierenarts 1 wordt verweten fouten te hebben gemaakt bij de ingreep zelf en beide dierenartsen wordt verweten tekort te zijn geschoten in de nazorg. Gegrond, waarschuwing.

X,                                                                     klaagster,    

tegen

drs. Y,                                                           beklaagde sub 1 (2015/5),

drs. Z                                                            beklaagde sub 2 (2015/6),

hierna gezamenlijk te noemen:                     beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en van de verweerschriften. Klaagster heeft afgezien van de mogelijkheid om een akte van repliek in te dienen, waarna de schriftelijke fase van de procedures is gesloten. Aangezien de klachten betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex, is door het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling.

2. DE KLACHTEN

2.1. Beklaagde sub 1 wordt verweten bij de castratie van de hond van klaagster veterinair onjuist te hebben gehandeld en tekort te zijn geschoten in de nazorg.

2.2. Beklaagde sub 2 wordt verweten dat hij tekort is geschoten met betrekking tot de nazorg na de castratie van de hond.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Labrador Retriever, geboren op 28 juni 2012.

3.2. Op 27 augustus 2014 is de hond door de moeder van klaagster op de praktijk aangeboden voor castratie. Na een pre-anesthetisch onderzoek te hebben uitgevoerd, heeft beklaagde sub 1 de hond onder narcose gebracht, waarna de moeder van klaagster naar huis is vertrokken. Bij de castratie, die werd uitgevoerd door beklaagde sub 1, heeft beklaagde sub 2 als operatie-assistent gefungeerd. Na de ingreep is de hond naar de recoveryruimte gebracht, alwaar, naar beklaagden hebben gesteld, toezicht en controle heeft plaatsgevonden. Enige tijd na de ingreep zijn beide beklaagden op verschillende tijdstippen vertrokken van de praktijk in verband met af te leggen visites en is het toezicht op de hond door anderen geschied.

3.3. Toen de hond omstreeks 17:00 uur die middag nog niet volledig uit de narcose bleek te zijn  ontwaakt, is door een praktijkassistente telefonisch aan klaagster doorgegeven dat zij de hond niet, zoals in eerste instantie was afgesproken, om 17:30 uur kon ophalen, maar eerst tussen 18:30 uur en 19:00 uur. Beklaagde sub 2, die vanaf 18:00 uur weer op de praktijk aanwezig was in verband met een te houden inloopspreekuur, heeft de hond, die apathisch en nog steeds niet volledig wakker was, omstreeks 18:30 uur per injectie Seda Stop toegediend.

3.4. Klaagster heeft gesteld dat haar moeder omstreeks 19:00 uur op de praktijk is gearriveerd om de hond op te halen. In de stukken wordt vermeld dat de hond op dat moment stil onder een deken lag, grote pupillen had en niet bleek te reageren op de aanwezigheid en stem van de moeder van klaagster. Niet veel later werd geconstateerd dat de hond bloederige ontlasting uit de anus verloor. Bij het schoonmaken kwam er nog meer bloed vrij. De praktijkassistente heeft vervolgens voorgesteld om de hond aan de riem mee naar buiten te nemen, maar het dier bleek niet in staat om meer dan enkele passen te lopen en ging vrij snel daarna weer liggen.

3.5. Op het moment dat de hond hierna opnieuw bloed uit de anus begon te verliezen, heeft de assistente de hulp ingeroepen van beklaagde sub 2, die de hond na telefonisch overleg met de praktijkeigenaar per injectie vitamine K heeft toegediend. Vervolgens is besloten de hond ter observatie op de praktijk te houden en is de moeder van klaagster naar huis vertrokken. Beklaagde sub 2 heeft enige tijd na afronding van het inloopspreekuur de praktijk verlaten.

3.6. Klaagster heeft gesteld dat zij, nadat zij eerst telefonisch aan de assistente had gevraagd of zij langs kon komen, omstreeks 20:00 uur op de praktijk aankwam. Klaagster stelt dat zij bij aankomst daar verder niemand aantrof en dat de hond op een dunne deken op de vloer lag, waarbij zijn tong –geel van kleur- uit de bek hing en de poten van de hond koud aanvoelden. Klaagster is bij de hond gaan zitten. Ongeveer 10 minuten nadien kwam een assistente, tevens zijnde de echtgenote van de praktijkeigenaar, de recoveryruimte binnen. Deze gaf aan dat zij haar echtgenoot zou halen, die op dat moment de dienstdoende dierenarts was, wonend naast de praktijk. Toen de praktijkeigenaar ter plaatse kwam, is de hond overleden.

3.7. Na het overlijden van de hond is sectie verricht. In het sectierapport staat vermeld dat er sprake is geweest van inwendig bloedverlies, waarschijnlijk veroorzaakt door lekkage van de rechter testiculaire slagader.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Bij de beantwoording van die vraag stelt het college voorop dat een in het veterinair tuchtrecht geldend uitgangspunt is dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen en niet voor handelingen of gedragingen van een collega. Het college zal derhalve in het hiernavolgende het veterinair handelen van iedere beklaagde afzonderlijk bespreken.

Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2015/5), drs. Y

5.2. Beklaagde sub 1 wordt eerstens verweten veterinair onjuist te hebben gehandeld bij het uitvoeren van de castratie als zodanig. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat beklaagde de zogenoemde ‘halfbedekte, gesloten methode’ heeft toegepast, waarbij zij craniaal van het scrotum een snede in de mediaan heeft gemaakt en vervolgens na een dubbele kneuzing heeft geligeerd middels een mastworp, gevolgd door een chirurgische knoop.

5.3. Hoewel de door beklaagde verkozen techniek niet als veterinair onjuist kan worden beschouwd, is het college van oordeel dat een dierenarts bij de toepassing van deze castratiemethode er wel extra op bedacht dient te zijn dat eventueel optredende complicaties minder goed zichtbaar kunnen zijn, als deze zich in de (niet geopende) buik voordoen. Blijkens het sectierapport zijn een scheur in de rechter testiculaire slagader en een hierdoor ontstane bloeding de hond waarschijnlijk fataal geworden. Door het college kan niet worden vastgesteld dat de bloeding reeds gedurende de operatie is ontstaan en door beklaagde is veroorzaakt althans is gemist. Het is anderzijds niet uitgesloten dat de achteraf waarschijnlijk fatale bloeding tijdens de ingreep is opgetreden en dat, voor zover er sprake is geweest van het afglijden van de ligatuur, dit, alsook de bedoelde bloeding, wél door beklaagde was opgemerkt, indien voor een andere, open wijze van castratie was gekozen.

5.4. Met betrekking tot het verwijt omtrent de nazorg, heeft het college begrepen dat beklaagde na de castratie, die ongeveer een half uur heeft geduurd, tot omstreeks 16:15 uur op de praktijk aanwezig is geweest. Beklaagde heeft gesteld dat zij voor haar vertrek van de praktijk zelf ten minste tweemaal, en een paraveterinair ten minste viermaal ter controle bij de hond is geweest en dat daarbij steeds werd geconstateerd dat de hond roze slijmvliezen en een rustige, regelmatige ademhaling had, dat hij al enigszins reageerde op geluid en er ook geen andere afwijkingen waarneembaar waren, hetgeen het college aannemelijk acht. Mede gelet hierop acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde omstreeks 16:15 uur, toen bleek dat de hond nog niet volledig uit de narcose was ontwaakt, nog niet noodzakelijk achtte om, voordat zij visites ging rijden, eerst nader onderzoek bij de hond te doen of anderszins actie te ondernemen.

5.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er omstreeks 17:00 uur, derhalve ongeveer 3 uur na de anesthesie-inductie, telefonisch contact is geweest tussen beklaagde, die op dat moment haar visites had afgelegd, en een praktijkassistente en dat laatstgenoemde op dat moment heeft aangegeven dat de hond nog altijd niet volledig uit de narcose was ontwaakt. Ter zitting heeft beklaagde desgevraagd verklaard dat zij op dat moment nog voor de nazorg van de hond verantwoordelijk was. Gelet hierop had het naar het oordeel van het college op haar weg gelegen om op basis van de verkregen informatie op dat moment hetzij na te gaan of een collega-dierenarts de hond op de praktijk nader kon onderzoeken, hetzij de assistente te instrueren onderzoek te doen of zelf terug naar de praktijk te gaan om de ernst van de situatie in te kunnen schatten en de meest aangewezen vervolgstap te bepalen. In zoverre is de klacht gegrond en heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet adequaat gereageerd op het gegeven dat de hond ongeveer 3 uur na de inductie nog niet goed c.q. volledig uit de narcose was ontwaakt.

5.6. Op basis van het vorenstaande wordt de klacht jegens beklaagde sub  1 gegrond verklaard. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, drs. Z (zaaknummer 2015/6)

5.7. Het college stelt voorop dat niet is geklaagd over de rol en het veterinair handelen van beklaagde sub 2 tijdens de castratie, waarbij hij als operatieassistent heeft gefungeerd. Het college zal zich dan ook beperken tot de vraag of beklaagde ten aanzien van de nazorg een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.8. Naar het college heeft begrepen, is beklaagde na de castratie omstreeks 15:30 uur in verband met een verlossing van een rund vertrokken van de praktijk, waar op dat moment nog twee collega-dierenartsen aanwezig waren. Beklaagde heeft gesteld dat ten aanzien van de hond vóór dat vertrek meerdere postoperatieve controles hebben plaatsgevonden, waarbij onder andere de slijmvliezen, de polsfrequentie en de ademhaling van de hond zijn beoordeeld, en dat er bij deze controles geen verontrustende afwijkingen werden waargenomen, hetgeen het college aannemelijk acht.

5.9. Op het moment dat beklaagde omstreeks 18:00 uur op de praktijk terug arriveerde, alwaar hij van 18:00 uur tot 19:00 uur inloopspreekuur zou houden, vernam hij van de assistente dat de hond nog steeds niet volledig uit de narcose was ontwaakt. Onder die omstandigheden valt naar het oordeel van het college niet goed in te zien waarom beklaagde hierna nog tot omstreeks 18:30 uur heeft gewacht met het toedienen van een injectie Seda Stop. Op zichzelf acht het college overigens wel begrijpelijk dat beklaagde, op het moment dat de hond bloederige ontlasting begon te verliezen, per injectie vitamine K heeft toegediend, met dien verstande dat hem in de visie van het college kan worden verweten dat hij daar op dat moment mee heeft volstaan.

5.10. Beklaagde heeft gesteld dat hij na terugkomst op de praktijk meerdere controles bij de hond heeft uitgevoerd (naar het college heeft begrepen in ieder geval omstreeks 18:00 uur, omstreeks 18:30 uur en tussen 19:00 en 20:00 uur). Voor zover beklaagde heeft gesteld dat er bij deze controles van de slijmvliezen, lichaamstemperatuur, ademhaling en polsfrequentie, geen afwijkingen of bijzonderheden werden waargenomen, laat zulks onverlet dat er anderzijds wel degelijk sprake was van symptomen die mogelijk verontrustend waren. Gelet op het feit dat de hond om 18:00 uur, derhalve ongeveer 4 uur na de anesthesie-inductie, nog immer niet volledig was ontwaakt en nu voldoende aannemelijk is geworden dat het dier ook na toediening van Seda Stop apathisch bleef, niet wilde c.q. kon lopen en bloederige ontlasting verloor, had beklaagde naar het oordeel van het college bedacht behoren te zijn op een onderliggend, mogelijk acuut probleem. In dat licht bezien en in aanmerking genomen de mogelijke ernst van de situatie, had meer actief handelen in de rede gelegen. Bijvoorbeeld had voor een infuusbehandeling kunnen worden gekozen en tot een echografisch onderzoek en een eventueel daarop gebaseerde punctie kunnen worden besloten, waarmee mogelijk eerder was geconstateerd dat er zich, zoals nadien bij sectie is gebleken, bloed in de buikholte van de hond bevond.

5.11. Hoewel voor het college niet vast is komen te staan dat de veterinaire handelwijze van beklaagde ertoe heeft geleid dat de hond binnen een half uur na zijn vertrek van de praktijk is overleden, noch dat deze ongelukkige afloop had kunnen worden voorkomen als er anders was gehandeld, laat zulks onverlet dat beklaagde naar het oordeel van het college een te afwachtende houding heeft aangenomen door in de beschreven omstandigheden te volstaan met het toedienen van een vitamine K injectie en treft hem op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt. Het college acht na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING 

Het college:

in de zaken met de nummers 2015/5 en 2015/6;

verklaart de klachten gegrond;

geeft beide beklaagden daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.J.A. Langhorst-Mak,  in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016, bij afwezigheid van de voorzitter, door mr. T. Rothuizen-van Dijk, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.