ECLI:NL:TDIVBC:2016:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 16/03

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2016:7
Datum uitspraak: 13-10-2016
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): VB 16/03
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Merrie. Na een inseminatie zonder gegronde reden en zonder overleg met klager vulva gedeeltelijk dichtgehecht.

Veterinair Beroepscollege  

Uitspraak van 13 oktober 2016

in de zaak VB 16/03 van

X, wonende te A,

klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 28 januari 2016 van het Veterinair Tuchtcollege (2014/97),

hierna te noemen: klager

tegen

Y, dierenarts te B,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                        .

1      Het geding

Bij beroepschrift van 23 maart 2016 is klager bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege voor zover daarbij zijn klacht, dat de dierenarts de merrie Annabel na een inseminatie zonder gegronde reden en zonder overleg met klager heeft “dichtgezet” (gedeeltelijk dicht hechten van de vulva) ongegrond is verklaard.

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 2 september 2016, waar klager en de dierenarts, bijgestaan door Z, hun standpunten hebben toegelicht. Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1    Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak –voor zover in beroep van belang- als volgt weergegeven:

“3.1 De zaak heeft betrekking op twee Holsteiner merries van klager, genaamd Annabel (v. Crawford) en Marli (v. Carthago).

3.2. Op 29 mei 2013 heeft klager de merrie Annabel naar de praktijk van beklaagde gebracht, waar het paard voor de eerste keer zou worden geïnsemineerd. Na de inseminatie op 1 juni 2013 heeft klager de merrie op 3 juni 2013 weer van de praktijk opgehaald. Op 17 juni 2013 alsook op 3 juli 2013 is op de praktijk ter controle een scan gemaakt en is geconstateerd dat de merrie drachtig was.

3.3. Op 8 mei 2014 is de merrie bevallen van een merrieveulen. Klager heeft gesteld dat hij een dag nadien constateerde dat de vulva van de moedermerrie bij de bevalling was ingescheurd. Ervan uitgaande dat het beschadigde weefsel niet zou kunnen worden gehecht, heeft klager ervoor gekozen om niet direct veterinaire hulp in te schakelen.

3.4. Op 17 mei 2014 heeft de merrie Annabel bij een andere dierenarts een tweede inseminatie ondergaan en op 19 mei 2014 is ze, nadat de ovulatie had plaatsgevonden, door de betreffende dierenarts dichtgezet. Daarbij concludeerde deze dierenarts dat de merrie ook na de eerste inseminatie was dichtgezet. Klager stelt dit niet te hebben geweten en houdt beklaagde verantwoordelijk voor die eerdere, zonder overleg uitgevoerde handeling, die tot een inscheuring van de vulva en blijvende nadelige consequenties heeft geleid, in die zin dat deze merrie voortaan bij iedere dracht moet worden dichtgezet en de hechtingen voorafgaand aan de bevalling steeds weer moeten worden verwijderd.”

2.2    De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege voor zover betrekking hebbend op de merrie Annabel berust op de volgende beoordeling:

“ 5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de merries van klager, e en en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet Dieren.

Ten aanzien van de merrie Annabel

5.2. Het college stelt voorop dat beklaagde zowel in de stukken als ter zitting uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft betwist dat hij de merrie Annabel bij het begeleiden van haar eerste dracht, en meer specifiek in de periode tussen 29 mei 2013 en 3 juni 2013, zonder overleg met en buiten medeweten van klager zou hebben dichtgezet. Vastgesteld moet voorts worden dat voor die stelling van klager op geen enkele wijze steun is te vinden in de stukken c.q. administratie van beklaagde, naast dat beklaagde heeft gesteld dat er, mede gelet op het feit dat het een relatief jonge merrie betrof die nog niet eerder een veulen had voortgebracht, geen enkele aanleiding of gegronde reden (zoals luchtzuigen en/of een afwijkende vulvaconformatie) bestond om de merrie dicht te zetten. Beklaagde heeft voorts aangevoerd dat, indien dit wel het geval zou zijn geweest, hij er op geen enkele manier baat bij zou hebben gehad om dit zonder overleg met en melding aan klager te doen, noch om deze handeling niet in de patiëntenkaart te vermelden en niet aan klager te factureren. Ter onderbouwing van zijn betwisting heeft beklaagde meer algemeen nog opgemerkt dat van een dierenarts niet kan worden verlangd een handeling te administreren die niet is verricht. Tot slot is door beklaagde naar voren gebracht dat hij de merrie na 3 juli 2013 niet meer heeft gezien en dat niet uitgesloten kan worden dat hetgeen door de opvolgend dierenarts is geconstateerd een andere, later in de drachtperiode opgetreden oorzaak heeft gehad.

5.3. Tegenover deze betwisting staat per saldo alleen de stelling van klager dat het beklaagde moet zijn geweest die voor het dichtzetten van de merrie verantwoordelijk is en dat de slordige verslaglegging door beklaagde debet zou zijn aan het feit dat de handeling niet in zijn administratie voorkomt en niet is gefactureerd. Het college acht hetgeen klager in deze heeft aangevoerd echter ontoereikend om er gerechtvaardigd en met voldoende zekerheid vanuit te kunnen gaan dat beklaagde de merrie na de eerste inseminatie heeft dichtgezet. Voor zover klager zich op het standpunt heeft gesteld dat het aan beklaagde is om het tegendeel te bewijzen, ziet het college daartoe in dit geval onvoldoende reden. Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat in medische aansprakelijkheidszaken vaker de bewijslast wordt omgekeerd en een verzwaarde stelplicht kan gelden voor de medicus, gebeurt dit met name in die gevallen waarin een patiënt (in het veterinair tuchtrecht naar analogie de eigenaar van een patiënt) als leek door een gebrek aan informatie en gegevens in een zwakkere processuele positie verkeert om te kunnen benoemen en onderbouwen waar het medisch handelen foutief of nalatig is geweest. In casu wordt aan die vraag echter niet toegekomen en speelt een andere, hieraan voorafgaande vraag, namelijk of de hier bedoelde handeling in kwestie überhaupt door beklaagde is verricht, hetgeen uitdrukkelijk en gemotiveerd is betwist. In de gegeven situatie, waarbij beklaagde dus ontkent voor de bedoelde handeling verantwoordelijk te zijn, ziet het college onvoldoende aanleiding voor omkering van de bewijslast.

5.4. Hiernaast is voor het college niet controleerbaar of hetgeen de opvolgend dierenarts heeft geconstateerd en in de patiëntenkaart heeft genoteerd (‘Merrie was dichtgezet, niet losgemaakt voor het veulenen. Cashlick litteken weefsel zichtbaar en in scheurrand bindweefselreactie rondom steekopeningen hechtmateriaal zichtbaar.’) is te herleiden tot c.q. is veroorzaakt door het handelen van beklaagde. Ook als juist zou zijn dat de merrie eerder zou zijn dichtgezet, kan naar het oordeel van het college niet met absolute zekerheid kan worden uitgesloten dat beklaagde de handeling niet heeft verricht. Aldus kan niet bewezen worden geacht dat beklaagde debet is aan en verantwoordelijk is voor het inscheuren van de vulva bij de bevalling op 8 mei 2014 en voor de consequenties die dit voor de komende drachten van de merrie heeft. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard. Dat de administratie van beklaagde, zoals klager heeft gesteld, op dit punt alsook met betrekking tot andere aspecten, wellicht vollediger en zorgvuldiger had kunnen worden bijgehouden, leidt niet tot een ander oordeel.”

3       De beoordeling van het beroep

3.1 Klager heeft in beroep aangevoerd, dat het dichtzetten van de merrie voldoende door hem is aangetoond en dat hij meer dan aannemelijk heeft gemaakt dat er voor hem geen enkele aanleiding was om daartoe opdracht te geven aan een andere dierenarts. De dierenarts moet de merrie in de periode van 27 mei 2013 tot 3 juni 2013 door onzorgvuldigheid verwisseld hebben met een andere merrie en heeft aldus bij vergissing niet bij die merrie maar bij de merrie van klager een cashlick-hechting aangebracht. Die verwisseling kon plaats vinden doordat de merrie van klager geen opvallende uiterlijke kenmerken heeft. Het Veterinair Tuchtcollege heeft ten onrechte bij hem de bewijslast neergelegd van het feit dat het dichtzetten van de merrie door de dierenarts is gebeurd.

3.2  Het Veterinair Beroepscollege overweegt ter zake het volgende:

Een opvolgend dierenarts heeft met als datum 19 mei 2014 op de patiëntenkaart van merrie Annabel aangetekend dat “de merrie was dichtgezet, niet losgemaakt voor het veulenen. Cashlick litteken weefsel zichtbaar en in scheurrand bindweefselreactie rondom steekopeningen hechtmateriaal zichtbaar.” Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege moet deze aantekening aldus worden begrepen, dat er wel littekenweefsel en een bindweefselreactie rondom steekopeningen voor het aanbrengen van hechtmateriaal zichtbaar waren maar geen hechtmateriaal, waarmee de opvolgend dierenarts kennelijk heeft willen aangeven, dat het littekenweefsel en de bindweefselreactie moeten zijn ontstaan door een eerder aanbrengen van hechtmateriaal, dat inmiddels was vergaan.  

3.3  Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege kan uit deze bevindingen, anders dan de opvolgend dierenarts kennelijk heeft gedaan, niet zonder meer worden afgeleid dat de merrie Annabel een cashlick-operatie heeft ondergaan (is “dichtgezet”).

Tijdens het bevallingsproces op 7/8 mei 2014 is de merrie Annabel ingescheurd. Door deze inscheuring kunnen zich bindweefselreacties hebben ontwikkeld die bij de beoordeling van het littekenweefsel door de opvolgend dierenarts op 19 mei 2014 de indruk hebben gewekt, dat de merrie was dichtgezet terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was. Overigens kunnen steekkanalen ook door andere oorzaken dan een cashlick-ingreep ontstaan.

3.4  Voorts acht het Veterinair Beroepscollege de door de dierenarts gestelde feiten, die de gestelde vergissing niet voor de hand liggend maken, onvoldoende weersproken door klager. Volgens de dierenarts was er bij deze merrie geen enkele reden voor een cashlick-ingreep: haar historie en vulva confirmatie waren optimaal. De ingreep zou meteen na de inseminatie verricht moeten zijn, in het weekend van 1 en 2 juni 2013, terwijl de dierenarts dergelijke ingrepen niet meer dan 4 à 5 keer per seizoen verricht en zonder noodzaak al helemaal niet in een weekend. Bovendien heeft de dierenarts de merrie na de inseminatie nog tweemaal op drachtigheid gecontroleerd, en wel in aanwezigheid van klager hetgeen klager ter zitting in beroep heeft erkend, en is er toen geen dichtzetting geconstateerd.

3.5  Nu er onvoldoende bewijs is voor een cashlick-operatie, laat staan dat deze door de dierenarts zou zijn uitgevoerd, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel, dat niet gebleken is dat de dierenarts ten aanzien van de merrie Annabel tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In deze zaak doet zich niet een situatie voor dat uit enige bijzondere regel of uit eisen van redelijkheid en billijkheid een “omkering van de bewijslast” voortvloeit en het aldus aan de dierenarts zou zijn om te bewijzen dat hij geen cashlick-operatie bij de merrie Annabel heeft verricht.

3.6  Het Veterinair Beroepscollege komt tot de slotsom dat de klacht voor zover betrekking hebbend op de merrie Annabel ongegrond moet worden verklaard en dat de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege in zoverre, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.

4       Beslissing in beroep

Het Veterinair Beroepscollege verklaart het beroep ongegrond en bevestigt met verbetering van gronden de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege voor zover daarbij de klacht ten aanzien van de merrie Annabel ongegrond is verklaard.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter, en de leden mr J.M. Willink,

mr. Y.A.J.M. van Kuijck, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. C.W. Davidse (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 13 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                             w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris