ECLI:NL:TDIVBC:2016:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 16/04

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2016:6
Datum uitspraak: 13-10-2016
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): VB 16/04
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond, vernietigt maatregel
Inhoudsindicatie: Hond. Ten onrechte cardiomyopathie gediagnostiseerd.  

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 13 oktober 2016

in de zaak VB 16/04 van

X, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 25 februari 2016  van het Veterinair Tuchtcollege (2014/91),

hierna te noemen: de dierenarts,

tegen

Y,

klaagster in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: Y.                       

1      Het geding

Bij beroepschrift van 20 april 2016 (ingekomen 26 april 2016) is de dierenarts bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege (verder: VTC) van 25 februari 2016, waarbij de klacht van Y tegen de dierenarts gegrond is verklaard.

Y heeft schriftelijk verweer gevoerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 2 september 2016, waar de dierenarts en Y hun standpunten hebben toegelicht.

2       De feiten

2.1. De zaak heeft betrekking op de hond van Y, Fluffy, een kruising Griffon/York, geboren op 1 februari 2005 (reu).

2.2. De dierenarts is eigenaar van een dierenartsenpraktijk voor gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren, waarbij de dierenarts zich de laatste jaren voornamelijk bezighoudt met landbouwhuisdieren en voor gezelschapsdieren doorgaans slechts enkele spreekuren per maand houdt als ook inspringt bij de behandelingen van spoedgevallen. Y is met Fluffy in elk geval vanaf maart 2010 patiënt bij deze dierenartsenpraktijk.

2.3 Blijkens de status van Fluffy heeft Y de hond aangeboden op 19 april 2011 voor een vaccinatie. Y gaf daarbij aan dat Fluffy een verminderd uithoudingsvermogen leek te hebben. In de spreekkamer nieste/hoeste de hond. Bij klinisch onderzoek hoorde de dierenarts onderin de thorax geen ademhalingsgeluiden. Hij adviseerde Y daarom een afspraak te maken voor het maken van een röntgenfoto.

2.3. Op 20 april 2011 heeft een collega van de dierenarts (verder: de collega-dierenarts) een röntgenfoto gemaakt. De status vermeldt daarover: ”hart te bol, trachea loopt vrijwel horizontaal, terwijl die thv het hart naar ventraal zou moeten gaan, differentiële diagnose: cardiomyopathie”, met als behandelingsplan furoseral 40 mg “en over een week controle en fortekor erbij + nierdieet”.  In een email van dezelfde datum bevestigde de collega-dierenarts aan Y  haar diagnose en behandeladvies.

2.4. Op 22 april 2011 heeft Y opnieuw de collega-dierenarts bezocht, waarbij Y melding maakte van het feit dat de hond nog niet actiever was geworden

2.5. Op 29 april 2011 bood Y conform de afspraak op 20 april de hond ter controle aan de dierenarts aan. De status vermeldt als informatie van Y “hoest minder wel iets minder uithoudingsvermogen”.  Naar aanleiding van zijn klinisch onderzoek vermeldt de status “Pols krachtig en equaal furoseral iets verminderen”.  De dierenarts voegt Vasotop P 2,5 mg toe aan de reeds voorgeschreven medicatie.

Het ingezette medicatietraject  blijft gehandhaafd tot in september 2014.

2.6. Y heeft na april 2011 de collega-dierenarts regelmatig geconsulteerd met op de status meermalen de aantekening  dat de hond het heel goed doet en veel actiever is, hart regelmatig, pols krachtig. De status vermeldt op 5 juli 2012 een consult bij de dierenarts, met als reden onder meer “naar hart luisteren”.

2.7. Nadat Y nadien de collega-dierenarts nog meermalen had bezocht, consulteerde zij volgens de status op 29 juli 2013 de dierenarts in verband met “de vochtafdrijvers en de diarree”.

2.8. Op 15 september 2014 is bij een klinisch onderzoek een mogelijke tumor in de buik van Fluffy  geconstateerd en is de noodzaak van een operatieve ingreep met Y besproken. Op 16 september 2014 heeft Y een opvolgend dierenarts uit een andere praktijk geconsulteerd over de mogelijke risico’s van een operatie en bijbehorende narcose, mede gezien de hartkwaal van de hond. Deze opvolgend dierenarts heeft geen afwijkingen aan het hart kunnen vaststellen, waarna hij met het oog op de conditie van het hart en de consequenties daarvan voor de eventuele narcose de hond heeft doorgestuurd naar de universiteitskliniek. Aldaar werd vastgesteld dat er in de buik van de hond een cyste aanwezig was. Bij lichamelijk onderzoek bleken geen hartruis of andere bijgeluiden hoorbaar te zijn en op basis van röntgenonderzoek en een echocardiogram werd geconcludeerd dat er geen sprake was van een klinisch relevante hartafwijking en dat de vergrote hartschaduw die eerder was waargenomen door de collega-dierenarts werd veroorzaakt door vet rondom het hart.

2.9. Y heeft bij het VTC behalve tegen de dierenarts ook een klacht  ingediend tegen de collega-dierenarts wegens -kort gezegd- de ten onrechte gediagnosticeerde cardiomyopathie met jarenlang voortgezet bijbehorend onnodig medicatietraject. Bij uitspraak van 25 februari 2016 van het VTC is deze klacht gegrond verklaard en is deze dierenarts de maatregel van waarschuwing opgelegd.

3.         De klacht en het verweer

3.1. De klacht van Y tegen de dierenarts houdt -verkort en zakelijk weergegeven en voor zover in beroep van belang- in:

er is in april 2011 bij Fluffy ten onrechte cardiomyopathie gediagnostiseerd, ten gevolge waarvan Fluffy meer dan 3 jaar lang onnodig medicijnen en dieetvoer heeft voorgeschreven gekregen zonder tussentijdse controle en evaluatie van nut en noodzaak van deze medicatie.

3.2. De dierenarts heeft hiertegen zowel in eerste aanleg als in beroep verweer gevoerd, waarop voor zover nodig hieronder zal worden ingegaan.

4      De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

4.1   In zijn uitspraak van 25 februari 2016 heeft het VTC de klacht gegrond verklaard en is de dierenarts de maatregel van een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren opgelegd.

4.2. Daartoe heeft het VTC voor zover in beroep van belang als volgt overwogen, waarbij Y als klaagster en de dierenarts als beklaagde zijn aangeduid:

“ 5.6. Het medicatietraject met Furosemide en Vasotop is vervolgens gedurende enige jaren voortgezet. Gesteld noch gebleken is dat in die jaren door beklaagde of een van zijn collega-dierenartsen is overwogen om nader echografisch onderzoek te doen om bevestigd te krijgen dat de eerder gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose juist was dan wel dat is besloten te onderzoeken of bijstelling van de hartmedicatie en het dieetvoer in de rede lag. Feitelijk heeft bij toeval, in het kader van een andere aandoening, enkele jaren nadien wel nader hartonderzoek elders plaatsgevonden en kwam daarbij aan het licht dat de hond geen hartproblemen had.

5.7. Naar het oordeel van het college is de geschetste gang van zaken niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening geweest en kan ook beklaagde hiervoor medeverantwoordelijk worden gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de patiëntenkaart volgt dat beklaagde bij het consult op 29 april 2011 voor het eerst aanvullend Vasotop heeft voorgeschreven en de dosering Furosemide heeft verlaagd en ook hierna bij enkele consulten (op 5 juli 2012 en 29 juli 2013) de behandelend dierenarts is geweest, terwijl het gebruik van Furosemide en Vasotop steeds is voortgezet. In de wetenschap dat er met betrekking tot het vermeende hartprobleem nimmer een definitieve diagnose was gesteld en in aanmerking genomen dat het hart nadien blijkens de patiëntenkaart nog enkele keren is beluisterd – ook door beklaagde op 5 juli 2012-,  zonder dat daarbij kennelijk een hartruis of andere bijgeluiden zijn gehoord, had naar het oordeel van het college nader echografisch onderzoek in de rede gelegen en aan klaagster behoren te worden voorgesteld. Dit geldt temeer nu er blijkens de patiëntenkaart bij lichamelijk onderzoek ook geen sprake is geweest van bijvoorbeeld een zwakke pols en een verhoogde hartfrequentie en een verminderd uithoudingsvermogen ook een andere oorzaak dan cardiomyopatie kan hebben. Tegen die achtergrond is het college van oordeel dat ook beklaagde kan worden aangerekend dat de keuze voor toepassing van de medicatie onvoldoende onderbouwd is geweest en dat het medicatietraject zo lang lichtvaardig en onnodig is voortgezet, zonder dat er tussentijds gedegen en gericht evaluatie en monitoring heeft plaatsgevonden. De klacht wordt in zoverre gegrond bevonden.”

5     De beoordeling van het beroep door het Veterinair Beroepscollege

5.1. In dit geding is aan de orde de vraag of de dierenarts te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond Fluffy. Hierbij dient getoetst te worden aan de in het veterinair tuchtrecht geldende zorgvuldigheidsnorm, dat de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Naar het oordeel van het College heeft de dierenarts deze norm geschonden. Het College neemt daarbij het volgende in aanmerking.

5.2. Uit de hierboven onder rechtsoverweging 2 aan de hand van de status weergegeven feitelijke gang van zaken kan worden afgeleid dat de dierenarts tussen 2011 en 2013 vier keer geconsulteerd is door Y. Hier gaat het College bij zijn beoordeling van uit.

Voor zover de dierenarts in beroep heeft willen betwisten dat hij op 5 juli 2012 en 29 juli 2013 de hond van Y heeft gezien, gaat het College daaraan voorbij. Het consult van 29 juli 2013 heeft de dierenarts in eerste aanleg bevestigd en de beide consulten zijn genoteerd op de status. De dierenarts  suggereert weliswaar in beroep dat deze vermeldingen foutief zouden kunnen zijn, maar nu nadere onderbouwing van die stelling ontbreekt kan van de gegrondheid van die bewering niet worden uitgegaan.

5.3. De dierenarts maakt bezwaar tegen het feit dat het VTC voor vaststaand heeft aangenomen dat hij bij het eerste consult op 19 april 2011 een hartruis zou hebben geconstateerd. Deze vaststelling door het VTC is blijkbaar gebaseerd op een uitlating van Y tijdens de mondelinge behandeling, waar de dierenarts -hoewel terzake behoorlijk opgeroepen- niet is verschenen. Deze vaststelling wordt door de dierenarts in beroep betwist en van een dergelijke bevinding  wordt ook in de status geen melding  gemaakt. In deze situatie kan niet voor vaststaand worden aangenomen dat er bij het consult op 19 april 2011 sprake was van een hartruis. Op grond van de daarbij wel gemelde verminderde lichamelijke conditie in combinatie met niezen/hoesten van de hond in de spreekkamer was het advies van de dierenarts om een röntgenfoto te laten maken niet onjuist.

5.4. Vast staat dat niet de dierenarts maar de collega-dierenarts degene is geweest die op  20 april 2011 bij wijze van differentiële diagnose cardiomyopathie heeft vastgesteld en Y een daarbij behorend, in de status vermeld behandelplan van medicatie en dieetvoer heeft geadviseerd.

5.5. Het college acht de stellingname van de dierenarts dat hij in dit geval niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voortzetten van de therapie, omdat  zulks niet tot zijn takenpakket binnen de dierenartspraktijk behoorde, onjuist. Weliswaar is binnen de dierenartsartsenpraktijk kennelijk de collega-dierenarts als hoofdbehandelaar van Fluffy opgetreden, maar dat neemt niet weg dat de dierenarts zelf Fluffy na 20 april 2011 driemaal heeft gezien, telkens ook met het oog op de eerder -naar later bleek ten onrechte- aangenomen cardiomyopathie, zoals uit de status blijkt. Uit dien hoofde is hij op zijn minst mede verantwoordelijk te achten voor de ingezette en onnodig langdurig gehandhaafde therapie. Uit niets blijkt, zoals het VTC ook heeft geconstateerd, dat hij, evenmin overigens als de collega-dierenarts, dit behandel-/medicatietraject is blijven monitoren en na verloop van tijd heeft geëvalueerd. Zo de dierenarts meende dat verder onderzoek naar nut en noodzaak van de medicatieverstrekking niet op zijn weg lag, had hij, mede in zijn hoedanigheid van eigenaar van de praktijk,  daartoe in elk geval zijn collega-dierenarts kunnen en moeten aansporen. Ieder voor zich heeft de zaak evenwel ten onrechte op zijn beloop gelaten. Daarmee is de dierenarts te kort geschoten in de zorg die hij als dierenarts ten opzichte van Fluffy had te betrachten.

5.6. Uit het voorgaande volgt dat de dierenarts met zijn handelwijze in strijd heeft gehandeld met de hierboven weergegeven zorgvuldigheidsnorm en dat de klacht van Y door het VTC terecht gegrond is verklaard.

Anders dan het VTC zal het College het laten bij deze constatering. Het College acht, gegeven het beperkte aandeel van de dierenarts in de klachtwaardige gang van zaken, onvoldoende termen aanwezig voor het opleggen van een verder strekkende maatregel. In zoverre dient de uitspraak van het VTC te worden vernietigd, onder handhaving voor het overige.

6      De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

Vernietigt de uitspraak van het VTC van 25 februari 2016 voor zover aan de dierenarts een waarschuwing is gegeven en bevestigt de uitspraak voor het overige.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. J.M. Willink,

mr. Y.A.J.M. van Kuijck, dr.L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk                 (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 13 oktober 2016  in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                             w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris