ECLI:NL:TAHVD:2016:254 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160151

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:254
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 23-12-2016
Zaaknummer(s): 160151
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De raad heeft geoordeeld dat verweerder ten opzichte van klager ernstig tekort is geschoten in zijn zorgplicht, hetgeen onder meer tot gevolg heeft gehad dat klager, die leeft van een bijstandsuitkering, zich nu geconfronteerd ziet met een flinke proceskostenveroordeling. Dit valt volgens de raad verweerder zwaar aan te rekenen, op grond waarvan de raad het opleggen van de maatregel van berisping passend en geboden heeft geacht. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de raad.

Beslissing                                   

van 19 december 2016   

in de zaak 160151

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 9 mei 2016, onder nummer 16-712/A/A, aan partijen toegezonden op 9 mei 2016, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder de klachtonderdelen a, b, c, d en e gegrond zijn verklaard en de klachtonderdelen f en g ongegrond zijn verklaard. Aan verweerder is de maatregel van berisping opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 25,00 aan klager en de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten. 

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2016:104. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 8 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2016, waar klager vergezeld van mr. R en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niets voor klager heeft gedaan in het geschil dat klager heeft met D;

b)    tegen de wil van klager een bij voorbaat kansloze procedure is gestart tegen A, terwijl klager verweerder had verzocht een procedure tegen D te starten;

c)    niet, althans onvoldoende contact heeft opgenomen met A;

d)    klager niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn eigen zaak te bepleiten bij de rechtbank;

e)    klager geen afschrift heeft gezonden van de uitspraak van de rechtbank in de zaak tegen A;

f)    tweemaal aan klager heeft meegedeeld een procedure bij de rechtbank te zijn aangevangen, hetgeen nadien niet het geval bleek te zijn;

g)    klager jarenlang aan het lijntje heeft gehouden zonder met tastbare resultaten te komen.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft geoordeeld dat verweerder ten opzichte van klager ernstig tekort is geschoten in zijn zorgplicht, hetgeen onder meer tot gevolg heeft gehad dat klager, die leeft van een bijstandsuitkering, zich nu geconfronteerd ziet met een flinke proceskostenveroordeling. Dit valt volgens de raad verweerder zwaar aan te rekenen, op grond waarvan de raad het opleggen van de maatregel van berisping passend en geboden heeft geacht.

5.2    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

5.3    Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 mei 2016, onder nummer 16-712/A/A.

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160151”.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg,  G.W.S. de Groot, A.A.H. Zegers en J.R. Krol, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 19 december 2016.