ECLI:NL:TAHVD:2016:235 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160172

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:235
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 20-12-2016
Zaaknummer(s): 160172
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening is ook in hoger beroep gegrond. Klagers hebben verweerster voorzien van informatie ter onderbouwing van de subsidiaire vordering. Onduidelijk is op welke gronden verweerster meende dat die informatie zinloos was. Zelfs indien verweerster wel een zelfstandige afweging op de haalbaarheid van het subsidiaire standpunt heeft gemaakt aan de hand van de verkregen informatie, dan had van verweerster verwacht mogen worden verwacht dat zij dit met klagers had besproken. Zij heeft op eigen houtje besloten de subsidiaire vordering niet te onderbouwen. Berisping en kostenveroordeling.

Beslissing

van 19 december 2016   

in de zaak 160172

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klagers

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 30 mei 2016, gewezen onder nummer 15-666, aan partijen toegezonden op 30 mei 2016, waarbij van een klacht van klagers tegen verweerster klachtonderdelen a en c gegrond en klachtonderdeel b ongegrond zijn verklaard en aan verweerster de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden is opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klagers, de proceskosten van € 25,00 aan klagers en de proceskosten van €  1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:141.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klagers;

-    het e-mailbericht van klaagster sub 2 van 1 oktober 2016 met als bijlage een e-mailbericht van de heer mr. B van 20 september 2016;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 31 oktober 2016, waar klagers en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. Y, zijn verschenen. De gemachtigde van verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    (…)

b)    (…)

c)    verweerster tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening. Zij heeft onvoldoende zorgvuldig gehandeld door niet met klagers te overleggen over in te dienen processtukken. Zij heeft ten onrechte de informatie en het standpunt van klagers niet verwerkt in deze stukken. Ook op basis van het onderliggende dossier c.q. de verstrekte informatie, had zij dat wel moeten doen. Bovendien heeft verweerster onzorgvuldig gehandeld doordat zij de indruk heeft gewekt dat klagers een sterke zaak hadden, terwijl in de appelprocedure anders is gebleken.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager sub 1 is als eiser in een procedure bij de kantonrechter tegen H. aanvankelijk bijgestaan door mr. T. Deze procedure had betrekking op de terugvordering van een door klager sub 1 aan een derde betaald bedrag op basis van een verklaring van 1 augustus 2009, waarin was overeengekomen dat klager sub 1 en H. samen met deze derde een GmbH zouden oprichten. Klager sub 1 heeft een bedrag van € 25.932,- aan de derde voldaan in ruil voor aandelen in de op te richten GmbH. Klager sub 1 had recht op terugvordering, indien de GmbH niet zou worden opgericht. H. zou zich alsdan inspannen om ervoor te zorgen dat het bedrag terug zou komen bij klager sub 1. De GmbH is niet opgericht. Bij vonnis van de kantonrechter van 6 augustus 2013 is de vordering van klager sub 1 toegewezen en is H. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.2    Tegen dit vonnis – en het eerder gewezen tussenvonnis van 16 april 2013 – heeft H. bij dagvaarding van 23 september 2013 hoger beroep ingesteld. Er zijn geen grieven ingediend en de procedure is verwezen naar de slaaprol.

4.3    Vanwege onvrede over de dienstverlening door mr. T heeft klager sub 1 zich in februari 2014, via klaagster sub 2, tot verweerster gewend met het verzoek klager bij te staan. Verweerster heeft het dossier bij mr. T. opgevraagd en heeft op 25 februari 2014 het procesdossier in eerste aanleg ontvangen.

4.4    Op 17 juni 2014 is namens H. een memorie van grieven ingediend. Verweerster heeft op 9 september 2014 een memorie van antwoord, tevens incidenteel appel bij het hof ingediend. Nadat namens H. op 21 oktober 2014 een memorie van antwoord in incidenteel appel was genomen, heeft het hof bij arrest van 26 mei 2015 H. niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis, het vonnis van de kantonrechter van 6 augustus 2013 vernietigd en de vorderingen van klager sub 1 afgewezen. Klager sub 1 is veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

4.5    Op 17 juni 2015 hebben klagers zich tot de deken gewend en een klacht ingediend over verweerster.

5    BEOORDELING

5.1        Het hoger beroep van verweerster richt zich uitsluitend tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel c. Volgens de raad staat vast dat klagers in de procedure bij de kantonrechter primair een beroep hebben gedaan op niet-nakoming door H. van hetgeen in de verklaring van 1 augustus 2009 is overeengekomen en subsidiair op dwaling, bedrog en onrechtmatig handelen van H. In hoger beroep heeft verweerster aangevoerd dat het vonnis van de kantonrechter, waarbij de primaire vordering van klager sub 1 was toegewezen, in stand diende te blijven. De subsidiaire vordering heeft verweerster in appel niet onderbouwd, terwijl H. deze, naar het oordeel van de kantonrechter, in de procedure in eerste aanleg gemotiveerd had betwist. Onder deze omstandigheden had het – aldus de raad – op de weg van verweerster gelegen om, in verband met de devolutieve werking van het appel, de subsidiaire vordering alsnog te onderbouwen. In dit verband overweegt de raad dat klagers verweerster uitgebreide informatie hebben verstrekt ter onderbouwing van de subsidiaire vordering, onder andere in de e-mail van 7 juli 2014. Verweerster had deze informatie, wat er ook zij van de juistheid daarvan, kunnen gebruiken voor de onderbouwing van de subsidiaire vorderingen van klagers, aldus de raad. Het feit dat niet is vast te stellen of de uitspraak van het hof anders zou zijn uitgevallen, maakt het oordeel van de raad niet anders. De kwaliteit van de dienstverlening is dan ook beneden de maat geweest. De werkzaamheden van verweerster voldoen niet aan de redelijkerwijs daaraan te stellen kwaliteitseisen, aldus nog steeds de raad.

5.2    Verweerster voert in hoger beroep allereerst aan dat het nader onderbouwen van de subsidiaire grondslag van de vordering op basis van de gegevens die haar ter beschikking waren gesteld geen enkele zin had. Voor een nadere onderbouwing had zij niet veel meer dan beweringen, in elk geval geen concrete bewijzen of aanwijzingen, reden waarom verweerster besloten heeft het debat te beperken tot de grieven. Volgens verweerster behoort de keuze die zij gemaakt heeft tot de vrijheid die zij als advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt. Zij betreurt het dat zij niet beter over haar aanpak heeft gecommuniceerd met klagers, doch daar staat tegenover dat klagers achteraf geen commentaar op haar memorie hebben gegeven, althans pas voor het eerst na de teleurstellende beslissing van het hof. Daarnaast komt verweerster op tegen de opgelegde maatregel. Zij meent dat de haar verweten gedraging een (voorwaardelijke) schorsing niet rechtvaardigt.

5.3    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Verweerster betwist niet dat klagers haar van informatie hebben voorzien in hun e-mail van 7 juli 2014, welke informatie met name diende ter onderbouwing van de subsidiaire vordering aangaande het mogelijk onrechtmatig handelen van H. Onduidelijk is op welke gronden verweerster meende dat deze informatie zinloos was. Gesteld noch gebleken is immers dat verweerster deze informatie heeft onderzocht c.q. beoordeeld. Maar zelfs indien verweerster wel een zelfstandige afweging op haalbaarheid van het subsidiaire standpunt heeft gemaakt aan de hand van de bij e-mail van 7 juli 2014 verkregen informatie, op grond waarvan zij tot de conclusie kwam dat het subsidiaire standpunt kansloos was, dan had van verweerster mogen worden verwacht dat zij een en ander met klagers had besproken, al dan niet om te bezien of het subsidiaire standpunt op andere wijze onderbouwd had kunnen worden. Verweerster heeft echter nagelaten met klagers te overleggen en heeft op eigen houtje besloten de subsidiaire vordering in haar memorie van antwoord niet nader te onderbouwen. Het hof kan zich in dit opzicht verenigen met het oordeel van de raad dat de werkzaamheden van verweerster niet hebben voldaan aan de redelijkerwijs daaraan te stellen kwaliteitseisen en oordeelt dat verweerster aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klagers.

5.4    Ten aanzien van de op te leggen maatregel is het hof daarentegen van oordeel dat met een berisping kan worden volstaan.

5.5    Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die klagers in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken door verweerster aan klagers worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.

5.6    Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerster aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2016, gewezen onder nummer 15-666 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, maar alleen ten aanzien van de opgelegde maatregel;

-    bekrachtigt de gegrondbevinding van klachtonderdeel c;

en opnieuw recht doende ten aanzien van de op te leggen maatregel:

-    legt aan verweerster de maatregel berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klagers;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160172”.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.J.M.E. Arpeau, R.H. Broekhuijsen en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2016.

griffier    voorzitter