ECLI:NL:TAHVD:2016:228 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160134

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:228
Datum uitspraak: 09-12-2016
Datum publicatie: 12-12-2016
Zaaknummer(s): 160134
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat van de wederpartij. Toets aan maatstaf dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Niet is komen vast te staan dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klagers, feiten heeft geponeerd waarvan hij weet of redeljkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn of de belangen van klagers onevenredig schaadt. Dat de handelwijze van verweerder mogelijk niet heeft bijgedragen aan de oplossing van het conflict binnen de familie betekent niet dat verweerder (mede) verantwoordelijk is voor dat conflict. De klachten zijn ongegrond. Bekrachtiging.  

Beslissing

van 9 december 2016   

in de zaak 160134

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster sub 1

klager sub 2

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 25 april 2016, onder nummer 15-566, aan partijen toegezonden op 25 april 2016, waarbij de klacht van klagers tegen verweerder in alle onderdelen ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:131. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klagers van deze beslissing in hoger beroep zijn gekomen is op 23 mei 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van klagers aan het hof van 21 mei 2016;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2016, waar klagers, vergezeld van de echtgenoot van klaagster sub 1, en verweerder zijn verschenen. Partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ernstig is tekortgeschoten in de door hem verleende rechtsbijstand omdat hij zich niet heeft gehouden aan gedragsregel 3, inhoudende: “De advocaat dient zich voor ogen te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces”;

b)    verweerder jegens klagers uiterst onzorgvuldig is geweest. Zo stuurde verweerder klaagster sub 1 op 17 februari 2014 een aangetekende brief waarin hij aangeeft dat een oplossing van het juridisch dispuut gevonden kon worden in een doorlopende volmacht of een gang naar de rechter. Als verweerder niet binnen 7 dagen een reactie ontving, ging hij er van uit dat met de volmacht werd ingestemd. Klaagster sub 1 was hier niet zonder meer mee akkoord. Zij vond het uiterst onbehoorlijk om van instemming uit te gaan als niet binnen de gestelde termijn werd gereageerd;

c)    verweerder niet over de nodige deskundigheid beschikt;

d)    verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klagers;

e)    verweerder leugens en bewezen onwaarheden herhaalt.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In 2014 is verweerder gaan optreden als raadsman van de moeder van klagers in een geschil tussen de moeder en haar drie oudste kinderen over de afwikkeling van de nalatenschap van de in 2006 overleden echtgenoot, respectievelijk vader.

4.2    Vader had in zijn testament het recht van vruchtgebruik van zijn nalatenschap aan moeder gelegateerd met benoeming van de vijf kinderen tot enig erfgenaam en moeder tot executeur-testamentair. In het verleden exploiteerden vader en moeder een camping. Vanaf 2000 voert klaagster sub 1 samen met haar echtgenoot het beheer over de camping. Tot 2013 is in het kader van de afwikkeling van het testament niets ondernomen. In dat jaar hebben de vijf kinderen de nalatenschap (alsnog) aanvaard. De oudste drie kinderen hebben klaagster sub 1 en haar echtgenoot een volmacht verstrekt ter afwikkeling van de nalatenschap. Moeder heeft dit geweigerd (evenals de jongste twee kinderen) en zich gewend tot verweerder voor advies en bijstand.

4.3    Verweerder heeft namens moeder de oudste drie kinderen verzocht een volmacht af te geven om haar te machtigen tot afwikkeling van het testament. Toen aan dit verzoek niet  per omgaand werd voldaan heeft verweerder namens moeder de oudste drie kinderen gedagvaard in kort geding strekkende tot afgifte van een volmacht. In reconventie hebben de oudste drie kinderen op hun beurt gevorderd dat moeder (en de jongste twee kinderen) worden veroordeeld tot afgifte van een volmacht. Na een afwijzing van de vordering in conventie en toewijzing van de vordering in reconventie door de Voorzieningenrechter heeft verweerder namens moeder appel ingesteld. Ter zitting van het Hof is een schikking bereikt.

4.4    De zaak verkeert sedertdien in een impasse omdat geen overeenstemming kan worden bereikt over de aanwijzing van een boedelnotaris.  De verhouding binnen de familie is nog steeds ernstig verstoord.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze gold tot 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klacht is ingediend voor 1 januari 2015 zal ook het hof de Advocatenwet toepassen die gold tot genoemde datum.

5.2    Blijkens het appelschrift en het namens klagers ter zitting aangevoerde zijn zij vooral van oordeel dat de aanpak van verweerder ondeskundig is geweest en heeft bijgedragen aan de verstoorde relatie, waardoor een oplossing verder weg is komen te liggen. Klagers verwijzen in dit verband naar de overweging van de raad over klachtonderdeel c. In deze overweging acht de raad de gestelde ondeskundigheid niet komen vast te staan, maar constateert de raad tegelijkertijd dat verweerder blijkbaar zaken aanneemt op een gebied waarop hij niet thuis is en over onvoldoende juridische kennis beschikt. De raad acht dit zorgwekkend.

5.3    Verweerder heeft hierover ter zitting gesteld dat de constatering van de raad onjuist is. Weliswaar acht hij zich geen specialist op het gebied van het erfrecht, maar juist daarom heeft hij de zaak in nauw overleg met een notaris behandeld.  

5.4    Uitgangspunt voor de beoordeling van het gedrag van verweerder dient te zijn dat hij optrad namens de moeder van klagers in een geschil dat partijen verdeeld hield. De raad heeft dan ook terecht dit gedrag getoetst aan de maatstaf die het hof in vaste rechtspraak hanteert, namelijk dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Voor het hof is niet komen vast te staan dat verweerder zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten, feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn of de belangen van klagers onevenredig schaadt. Dat de handelwijze van verweerder mogelijk niet heeft bijgedragen aan de oplossing van het conflict binnen de familie betekent niet dat verweerder (mede) verantwoordelijk is voor dat conflict. Ook nu is een oplossing in onderling overleg kennelijk nog niet mogelijk, terwijl de bemoeiingen van verweerder al geruime tijd zijn geëindigd.

5.5    Het hof leest de overweging ten overvloede van de raad niet als een feitelijke vaststelling van een geconstateerd gebrek aan deskundigheid, maar als een waarschuwing aan het adres van verweerder de nodige terughoudendheid te betrachten bij het zich bewegen op rechtsgebieden die hem minder bekend zijn. Verweerder heeft ter zitting van het hof, na zijn uitleg hoe hij in deze zaak (met behulp van een notaris) is opgetreden, verklaard de juistheid van de waarschuwing in te zien.

5.6    Het hof concludeert dan ook dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder  tuchtrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt. De beslissing van de raad wordt bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-   Leeuwarden van 25 april 2016 onder nummer 15-566.

Aldus gewezen door mr. J.C van Dijk, voorzitter, mrs. G.W.S. de Groot, M.L. Weerkamp, J. Italianer, J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 9 december 2016.