ECLI:NL:TAHVD:2016:205 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 106104

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:205
Datum uitspraak: 07-11-2016
Datum publicatie: 08-11-2016
Zaaknummer(s): 106104
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerster onvoldoende voortvarend heeft gehandeld waardoor de kosten van klager niet in redelijker verhouding staan tot het belang van de zaak en klager onnodig nog een extra maand van partneralimentatie heeft moeten betalen, is ook in hoger beroep ongegrond. Bekrachtiging.

Beslissing

van 7 november 2016   

in de zaak 160104

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 14 maart 2016, gewezen onder nummer 15-470, aan partijen toegezonden op 16 maart 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:19.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 april 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 september 2016, waar klager, bijgestaan door drs. B, en verweerster zijn verschenen. De gemachtigde van klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

onvoldoende voortvarend te handelen waardoor de kosten voor klager niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak en klager onnodig nog een extra maand van partneralimentatie van € 670,64 heeft moeten betalen.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep ter zake van de hiervoor omschreven klacht heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.   

5.2    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2016, onder nummer 15-470, voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, M.M.H.P. Houben, L. Ritzema en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 7 november 2016.