ECLI:NL:TAHVD:2016:184 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160153

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:184
Datum uitspraak: 17-10-2016
Datum publicatie: 17-10-2016
Zaaknummer(s): 160153
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Klacht dat verweerder klager onrechtmatig heeft bedreigd in een aantal brieven, is ook in hoger beroep ongegrond. Geen sprake van het uitoefenen van ongeoorloofde druk. De bewoordingen zijn in de gegeven situatie gerechtvaardigd. Bekrachtiging.

Beslissing

van 17 oktober 2016   

in de zaak 160153

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 3 februari  2016, onder nummer 15-639, aan partijen toegezonden op 8 februari 2016, waarbij de plaatsvervangend voorzitter van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdeel b kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdelen a, b, c en e kennelijk ongegrond heeft verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 31 mei 2016, eveneens onder nummer 15-639, aan partijen toegezonden op 31 mei 2016, waarbij het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing van 3 februari 2016 ten aanzien van klachtonderdeel d gegrond is verklaard en klachtonderdeel d ongegrond is verklaard. Het verzet van klager tegen de klachtonderdelen b en c is door de raad ongegrond verklaard.

De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:95 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRARL:2016:96.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 15 juni 2016 ter griffie van het hof ontvangen. Op 16 juni 2016 heeft het hof een aangepast beroepschrift van klager ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder van 27 juni 2016;

-    de brief van verweerder van 8 augustus 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 september 2016, waar klager is verschenen. Verweerder heeft het hof bij brief van 8 augustus 2016 meegedeeld niet ter zitting van het hof te zullen verschijnen omdat hij niet inziet dat zijn aanwezigheid ter zitting enige nuttige bijdrage kan leveren.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder klager onrechtmatig heeft bedreigd.

4    FEITEN

Het volgende is, voor zover in hoger beroep relevant, komen vast te staan:

4.1    Klager heeft een dienstverband gehad met zijn werkgever dat eindigde op 31 oktober 2012 door middel van een vaststellingsovereenkomst. Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 17 augustus 2012 was klager vrijgesteld van werkzaamheden. Partijen hebben elkaar over en weer algehele en finale kwijting verleend.

4.2    Verweerder is opgetreden voor de voormalig werkgever van klager in een met klager gerezen geschil na de beëindiging van het dienstverband rond de van klager gevraagde ondertekening van documenten voor de overdracht van een aantal intellectuele en industriële eigendomsrechten. Verweerder heeft in dat kader een drietal brieven aan klager geschreven en wel op 13 maart 2013, 26 maart 2013 en 11 april 2013.

4.3    In de brief van verweerder van 13 maart 2013 zijn de navolgende passages opgenomen: “Doordat u niet voldoet aan hetgeen in artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst is overeengekomen, is de beëindigingsvergoeding onverschuldigd betaald. Dit betekent dat u de beëindigingsvergoeding van € 21.500,- bruto moet terugbetalen” en “Omdat u ook in overtreding bent van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst bent u voorts de direct opeisbare boete van € 10.000,- verschuldigd. Als u blijft weigeren om te voldoen aan het verzoek van cliënte om de documenten te ondertekenen wordt deze boete vermeerderd met € 500,- voor elke dag dat uw overtreding voortduurt” en “Op grond van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst heeft cliënte het recht om alsdan de volledige schade - naast de boete - op u te verhalen. Ik wijs u erop dat deze schade (zeer) aanzienlijk kan zijn”.

4.4    In de brief van 26 maart 2013 schrijft verweerder aan klager: “Als ik niet uiterlijk donderdag 28 maart 2013 te 17.00 uur schriftelijk of per e-mail van u bericht heb ontvangen dat u meewerkt aan dit verzoek en eventuele komende verzoeken van cliënte dan zal ik direct de beëindigingsvergoeding van € 21.500,- bruto van u vorderen, alsmede de boete van € 10.000,-, vermeerderd met € 500,- voor elke dag dat uw weigering voortduurt na 20 maart 2013. Indien u dit niet kunt of niet wil betalen, dan zal ik zonder verdere aankondiging verlof vragen aan de rechter tot beslaglegging op een eventueel inkomen, uw roerende en/of onroerende goederen”.

4.5    In de brief van 11 april 2014 schrijft verweerder: “Als ik niet uiterlijk woensdag 17 april 2073 de originele documenten per post retour heb ontvangen, zal ik - zoals reeds eerder aangekondigd -- verlof vragen aan de rechter tot beslaglegging op een eventueel inkomen, uw roerende en/of onroerende goederen” en “Voorts zal een kort geding aanhangig worden gemaakt, waarbij ik de rechter zal verzoeken om af te dwingen dat u de documenten ondertekent” en “Overigens wijs ik u erop dat de boete vanaf 20 maart 2013 tot vandaag inmiddels al is opgelopen tot € 20.500,-. Voor elke dag dat uw weigering voortduurt, verbeurt u een extra boete van € 500,-. Daarnaast heb ik opdracht om de beëindigingsvergoeding van € 21.500,- terug te vorderen. Indien u het op een procedure laat aankomen heeft cliënte dus nu al een vordering op u van € 42.000,-”.

4.6    Voordat verweerder klager voornoemde brieven aan klager schreef was klager begin 2013 al middels schrijven van een andere advocaat verzocht om zijn medewerking aan de overdracht van een aantal intellectuele en industriële eigendomsrechten te verlenen, zonder dat dat tot medewerking van klager heeft geleid.

4.7    Bij kortgeding vonnis van 7 juni 2013 is klager op straffe van een dwangsom veroordeeld – kort gezegd – zijn medewerking te verlenen aan ondertekening en toezending aan de ex-werkgever van hem toegezonden documenten.     

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft zijn klacht dat klager hem onrechtmatig heeft bedreigd gebaseerd  op de hiervoor onder  4.3, 4.4 en 4.5 geciteerde passages uit de brieven van verweerder aan klager. Uitgangspunt is dat de advocaat tegenover zijn wederpartij een grote vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag van de advocaat geen ongeoorloofde druk op de wederpartij uitgaan. Het hof zal de klacht van klager in dat licht bezien.

5.2    Naar het oordeel van het hof stond het verweerder vrij om klager te wijzen op de claims die zijn cliënte op basis van de eerdere arbeidsverhouding en de gesloten vaststellingsovereenkomst op klager meende te hebben en hem te wijzen op mogelijke rechtsmaatregelen. Dat een advocaat dit namens zijn cliënt doet ligt ook in de rede, hetgeen in deze temeer geldt nu klager, volgens eigen zeggen, reeds eerder zonder resultaat was aangeschreven om zijn medewerking aan de overdracht van een aantal intellectuele en industriële eigendomsrechten te verlenen en dat niet had gedaan. Van het uitoefenen van ongeoorloofde druk zijdens verweerder jegens klager kan in deze op grond van de gewraakte passages dan ook niet worden gesproken. Dat de in deze passages gekozen bewoordingen onaangenaam en bezwarend bij klager zijn overgekomen begrijpt het hof, maar het hof acht deze bewoordingen in de gegeven situatie gerechtvaardigd. Dit gezien ook het spoedeisend belang dat de cliënte van verweerder had bij de medewerking van klager aan de overdracht van een aantal intellectuele en industriële eigendomsrechten, zoals daarvan blijkt uit het zich bij de stukken bevindende vonnis van de voorzieningenrechter van 7 juni 2013. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de grenzen van wat een advocaat betaamt niet overschreden.

5.3    Het vorenstaande leidt tot bekrachtiging van de beslissing van de raad voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 mei 2016, onder nummer 15-639.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, J.R. Krol, M. Pannevis en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 17 oktober 2016.