ECLI:NL:TAHVD:2016:181 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160084

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:181
Datum uitspraak: 10-10-2016
Datum publicatie: 11-10-2016
Zaaknummer(s): 160084
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag ex artikel 13 Advocatenwet is ongegrond. Het is niet of onvoldoende duidelijk dat is voldaan aan de criteria van artikel 13. Bovendien is procederen zinloos nu de vordering is verjaard.

Beslissing

van 10 oktober 2016   

in de zaak 160084

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaatsnaam], verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 9 maart 2016 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 10 maart 2016 heeft klager zich beklaagd over deze afwijzing.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 14 maart 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de door klager aan het hof toegezonden brief van het Bureau voor Juridische Bijstand van 12 november 2015, ter griffie van het hof ontvangen op 29 maart 2016;

-    de brief van de deken aan het hof van 18 april 2016.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Op 7 maart 2007 zijn een of meerdere voertuigen van klager door de belastingdienst in beslag genomen. Klager is van mening dat de voertuigen op onrechtmatige wijze in beslag zijn genomen en wenst teruggave van de voertuigen. Daartoe wil klager een aansprakelijkheidsprocedure voeren tegen het Openbaar Ministerie. Met het oog hierop heeft het Juridisch Loket klager op 16 mei 2013 voor juridische bijstand verwezen naar een advocaat. Omdat dit niet heeft geleid tot het voor klager gewenste resultaat, heeft klager de deken bij brief van 5 februari 2015 verzocht op voet van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen.

3.3    De deken heeft klager verzocht om nadere informatie en, na ontvangst van een reactie van klager – zie diens brieven en e-mails van 18 juni 2015, 30 juli 2015, 21 januari 2016 en 4 februari 2016 – , vervolgvragen gesteld om te kunnen beoordelen of er aanleiding is een advocaat aan te wijzen. Gewezen wordt op de brieven van de deken van 20 mei 2015, 17 juni 2015, 22 juni 2015, 14 juli 2015 en 17 december 2015. De deken heeft klager onder meer verzocht om toezending van de correspondentie tussen klager en de belastingdienst over de destijds bestaande belastingschuld die klaarblijkelijk ten grondslag lag aan het in beslag nemen van de voertuigen. Ook heeft de deken klager de vraag gesteld waarom er eerst na acht jaar geprocedeerd moet gaan worden.

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft de deken verzocht op voet van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om teruggave van de in beslag genomen auto(‘s) te bewerkstelligen en een aansprakelijkheidsprocedure te voeren. Bij brief van 9 maart 2016 heeft de deken het verzoek afgewezen.

4.2    Het hof overweegt het volgende. De deken heeft het verzoek tot aanwijzing van een advocaat voor het voeren van een procedure afgewezen omdat klager, hoewel daartoe enkele malen gevraagd, niet of onvoldoende duidelijk heeft kunnen maken dat voldaan is aan de criteria van artikel 13 Advocatenwet. In het bijzonder heeft klager niet de door de deken verzochte correspondentie met de belastingdienst toegezonden. Het hof acht, net als de deken, deze correspondentie relevant omdat uit de door klager wel toegezonden stukken blijkt dat het niet de politie maar de belastingdienst is geweest die klaarblijkelijk wegens een bestaande belastingschuld de voertuigen in beslag heeft genomen. De deken heeft terecht overwogen dat hij niet kon beoordelen of zich de situatie als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet voordeed en om die reden niet tot aanwijzing van een advocaat kon overgaan.

4.3    Daarbij komt dat, gelet op het tijdsverloop, de inbeslaggenomen voertuigen waarschijnlijk niet meer aanwezig zijn zodat een beklagprocedure zinloos is, terwijl een civiele aansprakelijkstelling zal afstuiten op verjaring van de vordering. Procederen is derhalve kansloos.

4.4    De vrijspraak van klager bij vonnis van 7 februari 2008 van de politierechter – dat kennelijk betrekking had op het verzet tegen de inbeslagneming – wil niet zeggen dat de inbeslagneming zelf onrechtmatig is geweest of dat teruggave van de voertuigen gelast moet worden, zoals klager mogelijk meent.

4.5    Het beklag is kennelijk ongegrond zodat het hof geen aanleiding ziet voor een mondelinge behandeling. Het hof zal het beklag van klager tegen de beslissing van de deken ongegrond verklaren.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [plaatsnaam] van 9 maart 2016 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. J.C. van Oven, P.T. Gründemann, G. Creutzberg en G.J.L.F. Schakenraad, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2016.