ECLI:NL:TAHVD:2016:175 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160049

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:175
Datum uitspraak: 26-08-2016
Datum publicatie: 29-08-2016
Zaaknummer(s): 160049
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht dat verweerder het gerechtshof belangrijke informatie (medisch dossier) heeft onthouden is ook in hoger beroep ongegrond. Klager heeft de stukken niet tijdig aangeleverd, waardoor verweerder deze niet kon verwerken in het processtuk. Klager heeft overigens geen belang bij zijn klacht nu de stukken ook later nog in de procedure hadden kunnen worden ingebracht. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich terug te trekken nu klager en verweerder van mening verschilden over de aanpak van de zaak. Klacht ook in hoger beroep ongegrond. Bekrachtiging.

Beslissing

van 26 augustus 2016   

in de zaak 160049

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 1 februari 2016, onder nummer 15-300, aan partijen toegezonden op 3 februari 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder beide klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:24.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 18 februari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder;

-    de brief van klager van 20 mei 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2016, waar klager, vergezeld door zijn zoon, en verweerder, bijgestaan door mr.  W, zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder het gerechtshof belangrijke informatie, het medische dossier, heeft onthouden, hetgeen nadelig is geweest voor klagers zaak.

Ter toelichting heeft klager aangevoerd dat was afgesproken dat klager het medische dossier vóór 18 juli 2014 aan verweerder zou doen toekomen, die de stukken daaruit zou verwerken in de memorie van grieven. Klager heeft de stukken op 17 juli 2014 aangeleverd. De roldatum was 29 juli 2014; er was dus genoeg tijd. Ook in december 2014 heeft verweerder niet de aanvullingen van klager, die van belang waren voor de zaak, meegenomen in de door hem te nemen conclusie. Doordat het hof essentiële informatie is onthouden, is het conservatoire beslag onder de dader opgeheven, hetgeen tot grote schade voor klager heeft geleid.

b)    verweerder zich ten onrechte aan de zaak heeft onttrokken. Hij had een overeenkomst met klager en had de zaak af moeten maken. Klager heeft daardoor schade geleden.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Klager is op 6 januari 2005 slachtoffer geworden van een opzetdelict. In 2011 heeft zijn voormalig advocaat een civiele procedure tot vergoeding van schade aanhangig gemaakt. De dader is in 2013 veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 24.538,57. Dit bedrag is overgemaakt op de derdengeldrekening van de voormalig advocaat, die dat bedrag niet meteen heeft doorbetaald aan klager.

4.2    In maart 2014 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek het bedrag dat nog op de derdengeldrekening van de vorige advocaat van klager stond, te incasseren. Op dat moment was verweerder geen advocaat meer.

4.3    Klager wenste eveneens in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van 2013. Verweerder heeft zich bereid verklaard voor klager op te treden en heeft in een e-mailbericht van 31 maart 2014 de opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin heeft verweerder onder meer uiteen gezet dat hij een memorie van grieven zou opstellen en daarbij de op- en aanmerkingen van klager op het vonnis zou meenemen. Verweerder wilde de op- en aanmerkingen van klager schriftelijk ontvangen. Verweerder heeft verder erop gewezen dat hij geen advocaat (meer) was en de hulp van een bevriende collega zou inschakelen. Ook heeft hij klager erop gewezen dat hij niet thuis was in het letselschaderecht, maar dat hij -  na aandringen van klager en overleg met een collega – de zaak zou aannemen en zich voor de volle 100% zou inzetten. Mr. S. zou als procesvertegenwoordiger in de procedure bij het gerechtshof optreden.

4.4    Op 24 juni 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder over de memorie van grieven, die op 29 juli 2014 moest worden ingediend. Tussen partijen ontstond discussie over wat wel en niet erin moest worden opgenomen. Afgesproken werd dat klager zijn volledige medische dossier vanaf datum delict zou opvragen en dat hij dit dossier aan verweerder zou doen toekomen.

4.5    Op 17 juli 2014 heeft klager zijn medisch dossier op het kantoor van verweerder bezorgd. Verweerder heeft bij e-mailbericht van 18 juli 2014 de ontvangst bevestigd. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat hij de stukken niet aan de memorie van grieven had gehecht, omdat daarvoor geen tijd meer was.

4.6    De zaak stond op 16 december 2014 op de rol voor memorie van antwoord in het incident aan de zijde van klager. Dit naar aanleiding van een door de wederpartij bij memorie van antwoord tevens houdende een incidentele conclusie opgeworpen incident. Verweerder heeft klager verzocht op het door hem opgestelde concept te reageren. Vervolgens achtte verweerder de door klager gewenste aanvullingen niet ter zake dienend en heeft hij deze niet verwerkt in de memorie in het incident. De reactie van klager daarop is voor verweerder – mede – aanleiding geweest klager op 17 december 2014 te berichten dat hij zich aan de zaak onttrok.

5    BEOORDELING 

5.1    De raad heeft de Advocatenwet zoals deze geldt vanaf 1 januari 2015 op de onderhavige zaak toegepast. Omdat de klachten zijn ingediend na 1 januari 2015 zal ook het hof de nieuwe Advocatenwet toepassen.

5.2    De raad heeft beide klachtonderdelen ongegrond verklaard. Daartoe heeft de raad allereerst overwogen dat verweerder klager heeft laten weten dat hij de gevraagde informatie op 16 juli 2014 in de loop van de ochtend wilde ontvangen alsmede dat hij de memorie op 17 juli 2014 aan mr. S moest doen toekomen. Nu klager de gevraagde stukken eerst op 17 juli 2014 te 23.45 uur aan verweerder heeft doen toekomen, volgt de raad verweerder als hij stelt dat hij klager duidelijk heeft gemaakt wanneer hij over de stukken moest kunnen beschikken en dat hij de informatie te laat heeft ontvangen om te kunnen verwerken. Daarbij acht de raad van belang dat de stukken ook nog in een later stadium van de procedure konden worden ingebracht, zodat klager van deze gang van zaken geen nadeel heeft ondervonden. Daarnaast is de raad van oordeel dat de handelwijze van verweerder ter zake van de onttrekking tot de conclusie leidt dat dat verweerder zich niet ontijdig aan klagers zaak heeft onttrokken. Toen bleek dat er onoverkomelijke verschillen van inzicht tussen klager en verweerder waren over de wijze van procederen, waardoor de noodzakelijke vertrouwensband tussen klager en verweerder kwam te ontbreken, stond het verweerder vrij zich te onttrekken aan klagers zaak. Verweerder heeft de gang van zaken en de gevolgen van de onttrekking voldoende duidelijk aan klager kenbaar gemaakt, aldus de raad.

5.3    Wat betreft dat laatste – klachtonderdeel b) – stelt klager wederom in hoger beroep dat verweerder de zaak voor hem had moeten afmaken. Volgens klager kan een vertrouwensband alleen opgebouwd worden als op basis van gelijkwaardigheid wordt gehandeld. Daarvan was in dit geval geen sprake. Verweerder vond zichzelf DE advocaat en alle anderen waren daaraan ondergeschikt. Klager was echter niet onder de indruk van verweerder en heeft hem zeer terecht en correct doorlopend gewezen op zijn knullige wijze van opstellen van de memorie van grieven, aldus klager.

5.4    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, brengt met zich mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken. Voorts geldt dat een advocaat gehouden is de werkzaamheden te beëindigen als de vertrouwensbasis is vervallen. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

5.5    Het hof is met de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich als advocaat van klager terug te trekken. Klager en verweerder verschilden immers zodanig van mening over de aanpak van de zaak, dat verweerder zich uit de zaak terug diende te trekken. Anders dan klager heeft aangevoerd, rustte op verweerder niet de verplichting om zich voor klager te blijven inzetten. Ook kan niet worden gezegd dat verweerder de hem door klager verstrekte opdracht niet op zorgvuldige wijze heeft neergelegd. Het hof verwijst in dit verband naar de door de raad in rechtsoverweging 5.3. opgesomde correspondentie van de kant van verweerder tussen 17 december 2014 en 4 februari 2015, waaruit volgt dat verweerder zich niet ontijdig heeft onttrokken alsmede dat verweerder de gevolgen van de onttrekking voldoende duidelijk heeft gemaakt aan klager. Bij de behandeling in hoger beroep zijn geen nieuwe aspecten gebleken die zouden kunnen leiden tot een andere beslissing. De conclusie is dan ook dat de raad klachtonderdeel b) terecht ongegrond heeft verklaard.

5.6    Daarnaast stelt klager in zijn appelmemorie met betrekking tot de ongegrondverklaring van klachtonderdeel a) dat hij ruim op tijd was met het inleveren van zijn medisch dossier. Klager heeft met verweerder afgesproken dat hij dit dossier zou inleveren op 17 juli 2014. Dit blijkt ook wel uit het feit dat hij dit dossier op 1 juli 2014 heeft aangevraagd met de aantekening dat hij het moest inleveren op 17 juli 2014. Die informatie kon klager van geen ander hebben verkregen dan van verweerder. Verweerder wilde de stukken, naar later bleek, vervroegd inleveren op 16 juli 2014 omdat mr. S met vakantie ging. Daaruit kan niet anders geconcludeerd worden dan dat verweerder de eerder met klager gemaakte afspraken heeft geschonden. Verweerder heeft bovendien verzuimd om ook nadien het medisch dossier in te brengen, als gevolg waarvan klager schade heeft geleden, aldus nog steeds klager.

5.7    Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de memorie van grieven op 29 juli 2014 door mr. S moest worden ingediend bij het gerechtshof. Dat partijen daartoe zouden hebben afgesproken dat klager het medisch dossier uiterlijk 17 juli 2014 bij verweerder zou inleveren, zoals klager stelt, valt echter niet uit het onderhavige dossier af te leiden. Bij de overgelegde stukken bevindt zich in dit verband uitsluitend een e-mail van 13 juli 2014 van verweerder aan klager, waarbij hij een concept voor de memorie van grieven aan klager stuurt en waarin hij hem (dringend) verzoekt om uiterlijk in de loop van woensdagochtend (hof: 16 juli 2014) zijn commentaar op het concept alsmede eventuele bewijsstukken aan te leveren. Klager ontkent niet dat hij deze e-mail heeft ontvangen. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij daarop niet hoefde te reageren, omdat hij met verweerder een eerdere – andere - afspraak had. Het hof is van oordeel dat klager dat laatste niet (voldoende) aannemelijk heeft gemaakt. Het enkele feit dat klager zelf in zijn verzoek aan [het ziekenhuis] hem alle medische gegevens te doen toekomen, heeft vermeld dat de gegevens “voor zover mogelijk door mij ingeleverd dienen te worden voor 18 juli a.s.” is onvoldoende om te concluderen dat sprake was van een afspraak tussen partijen, waarbij het medische dossier op 17 juli 2014 bij verweerder moest worden ingeleverd. Klager heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit de door hem gestelde afspraak kan worden afgeleid. Het hof is dan ook van oordeel dat de raad terecht heeft overwogen dat verweerder klager (voldoende) duidelijk heeft gemaakt wanneer hij over de bewuste informatie diende te kunnen beschikken (in de loop van de ochtend van 16 juli 2014). Door eerst op 17 juli 2014 om 23.45 uur de gevraagde stukken in te leveren, was klager te laat.

5.8    Het hof is overigens van oordeel dat klager geen belang heeft bij de onderhavige klacht, nu de desbetreffende stukken – zoals verweerder klager reeds bij e-mail van 18 juli 2014 terecht meedeelde - ook nog later in de procedure hadden kunnen worden ingebracht. Het feit dat klager niet ervoor heeft gekozen – nadat verweerder zich had teruggetrokken – een andere advocaat te nemen, die tot indiening had kunnen overgaan, blijft voor rekening van klager. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de raad klachtonderdeel a) eveneens terecht ongegrond heeft verklaard.

Slotsom

5.9    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2016 met nummer 15-300.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, A.R. Sturhoofd en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 26 augustus 2016.