ECLI:NL:TAHVD:2016:174 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 160047

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:174
Datum uitspraak: 26-08-2016
Datum publicatie: 28-09-2016
Zaaknummer(s): 160047
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. De klacht dat verweerder onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand heeft verleend, is in hoger beroep alsnog ongegrond. De klacht is te algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. Het hof oordeelt, anders dan de raad, dat klachtonderdeel b niet alleen voor wat betreft het niet verschijnen op de comparitie gegrond is maar ook voor wat betreft het niet (opnieuw) informeren van klager over de comparitie. Het hof vernietigt de beslissing van de raad op deze onderdelen en legt alsnog een maatregel (waarschuwing) op. Verweerder wordt tevens veroordeeld in de proceskosten van de Orde ad € 1.000.

Beslissing

van 26 augustus 2016   

in de zaak 160047

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 25 januari 2016, onder nummer 15-250, aan partijen toegezonden op 25 januari 2016, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder onderdeel a gegrond is verklaard, de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard en aan verweerder geen maatregel is opgelegd.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:58.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 februari 2016 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder van 3 maart 2016.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2016, waar klager en verweerder, bijgestaan door mr. C, zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager in de periode december 2013 tot begin 2015 onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand te verlenen en geen fysiek contact met klager te onderhouden, maar alleen per mail en telefoon te communiceren,

b)    klager niet te informeren over de comparitie die werd gehouden in de zaak die verweerder aanhangig had gemaakt en door klager in strijd met de waarheid te laten weten dat hij van de rechtbank geen oproep voor de comparitie had ontvangen. De comparitie werd bepaald in een tussenvonnis dat klager nooit ontving. Ook verscheen verweerder niet op de comparitie en verzocht niet om uitstel,

c)    klager niet correct te informeren over het bedrag dat verschuldigd zou zijn aan griffierecht en door tekort te schieten bij de correctie van een rekenfout gemaakt door de griffie en zijn privé adres aan de advocaat van de tegenpartijen door te geven,

d)    de Raad voor Rechtsbijstand te informeren die de toevoeging introk, waarna verweerder weigerde het vonnis te laten betekenen,

e)    blijkbaar contact te leggen met zijn voormalig advocaat, want toen klager de dossiers bij verweerder ophaalde trof hij daarbij het complete medische dossier aan uit de zaak met betrekking tot de tandheelkundige behandeling. 

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    In 2013 is klager met verweerder in contact gekomen en heeft hij aan verweerder opdracht gegeven om een vordering in te stellen tegen drie wederpartijen tot terugbetaling van een geldsom van € 55.000,-- vermeerderd met rente en kosten. Verweerder heeft deze opdracht aanvaard op basis van een toevoeging. Eerder waren deze en andere zaken van klager (waaronder een claim tegen een tandarts en de afdeling tandheelkunde van een academisch ziekenhuis) in behandeling bij andere advocaten. Verweerder heeft de behandeling van de geldvordering overgenomen. De tandheelkundezaak nam verweerder vooralsnog niet in behandeling. De klacht spitst zich toe op de behandeling van de geldvorderingszaak.

    4.2    Verweerder heeft een dagvaarding doen uitbrengen. Bij vonnis van 17 september  is een comparitie van partijen gelast, te houden op 10 december 2014. Bij die comparitie van partijen zijn verweerder noch klager verschenen. Bij vonnis van 24 december 2014 is de vordering tegen twee van de drie gedaagden afgewezen. De derde gedaagde is bij verstek veroordeeld om aan klager een bedrag van € 56.375,- te betalen. 

4.3    Bij brief van 9 maart 2015 heeft klager het vertrouwen in verweerder opgezegd en verweerder in gebreke gesteld “ten aanzien van de stand van zaken in alle aan verweerder toevertrouwde dossiers”.

4.4    De aan klager verleende toevoeging is door de Raad voor de Rechtsbijstand ingetrokken op grond van het in de procedure bereikte resultaat.

5    BEOORDELING 

5.1    Voor zover klager grieven heeft gericht tegen de feitenvaststelling door de raad  heeft klager bij de behandeling van deze grieven geen belang nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld.

5.2    In zijn beslissing heeft de raad klachtonderdeel a gegrond en de klachtonderdelen b, c, d en e ongegrond verklaard. Daarbij heeft de raad overwogen dat klachtonderdeel a betrekking heeft op het feit dat verweerder tijdens de comparitie van partijen niet is verschenen. Dat verwijt is echter opgenomen onder klachtonderdeel b, naast onder meer het verwijt dat verweerder klager niet had geïnformeerd over de comparitie van partijen.   

5.3    Met klachtonderdeel a verwijt klager verweerder in de periode december 2013 tot begin 2015 onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand te hebben verleend en geen fysiek contact met klager te onderhouden, maar alleen per mail en telefoon te communiceren. Op dit klachtonderdeel heeft de raad niet beslist, hetgeen het hof alsnog zal doen.

5.4    Voor zover klachtonderdeel b betrekking heeft op het feit dat verweerder niet is verschenen op de comparitie van partijen, is dat klachtonderdeel gegrond verklaard. Tegen een gegrond verklaarde klacht kan de klager gezien het bepaalde in artikel 56 lid 1 sub a van de Advocatenwet, geen hoger beroep instellen. Evenmin kan de klager hoger beroep instellen tegen het niet opleggen van een maatregel. Voor zover klager grieven heeft gericht tegen het gegrond bevonden klachtonderdeel en het niet opleggen van een maatregel aan verweerder, is klager in dat hoger beroep niet ontvankelijk.

Klachtonderdeel a

5.5    Deze klacht is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. Het hof heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder in de periode december 2013 tot begin 2015 onvoldoende deskundig en bekwaam rechtsbijstand heeft verleend aan klager en alleen per mail en telefoon met klager heeft willen communiceren.

Dit klachtonderdeel is, onverminderd hetgeen het hof hierna ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt, ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.6    Dit klachtonderdeel bevat meerdere subonderdelen:

-    het niet informeren van klager over de comparitie van partijen, die was bepaald in een tussenvonnis dat klager nooit ontving;

-    het in strijd met de waarheid laten weten dat verweerder geen oproep voor de comparitie zou hebben ontvangen;

-    het niet verschijnen van verweerder op de comparitie (door de raad gegrond bevonden, dus in hoger beroep niet aan de orde);

-    het niet om uitstel vragen van deze comparitie.

5.7    Voor zover het klachtonderdeel betrekking heeft op het niet informeren van klager over de comparitie van partijen, overweegt het hof als volgt. De raad heeft overwogen dat zich bij de stukken een e-mail van verweerder van 19 september 2014 bevindt waarbij hij aan klager het tussenvonnis heeft toegezonden met vermelding dat de comparitie van partijen is vastgesteld op woensdag 10 december 2014. Verweerder stelt van zijn provider geen bericht te hebben ontvangen dat de e-mail niet was afgeleverd, zodat hij ervan heeft mogen uitgaan dat klager deze e-mail wel heeft ontvangen. Klager stelt dat na de zomer van 2014 zijn computer was vastgelopen en hij dientengevolge aan “eenieder, dus ook verweerder” heeft verzocht om mail naar een ander mailadres te versturen. Klager heeft de e-mail van verweerder, naar hij stelt, niet gezien en niet kunnen openen omdat het e-mail adres dat verweerder heeft gebruikt het oude e-mail adres was en niet meer in gebruik bij klager, hetgeen verweerder volgens klager wist.

5.8    De raad heeft op grond van het feit dat klager niet aan verweerder heeft gemeld dat hij de e-mail niet heeft kunnen openen, geoordeeld dat de oorzaak dat klager geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het e-mailbericht en het tussenvonnis bij klager is gelegen. Daarbij heeft de raad overwogen dat toen klager kennis nam van het feit dat verweerder een e-mail naar een eerder door hem gebruikt e-mail adres had verzonden, het op zijn (klagers) weg had gelegen om bij verweerder naar de inhoud ervan te informeren.

5.9    Het hof merkt op dat in de klachtbrief staat dat klager op 2 januari (naar het hof aanneemt 2015) visite had in verband met zijn verjaardag, onder wie een bevriende systeembeheerder, die klager toen heeft geholpen met het raadplegen van zijn computer. Toen pas is hij de e-mail van verweerder van 19 september 2014 tegen gekomen, aldus klager. Deze gang van zaken is door verweerder niet betwist. Het hof heeft evenmin aanleiding hieraan te twijfelen. De overweging van de raad dat het op de weg van klager had gelegen om bij verweerder te informeren naar de inhoud van de e-mail van 19 september 2014 toen klager kennis nam van het feit dat verweerder hem die e-mail had gezonden, kan dan ook geen stand houden.

    5.10    De grieven van klager tegen de overwegingen van de raad, komen in het kort erop neer dat hij handhaaft dat verweerder de oproep voor de comparitie naar een oud e-mail adres van klager heeft gezonden, terwijl hij het nieuwe kende en dat het op de weg van verweerder had gelegen om contact met klager op te nemen toen hij geen reactie kreeg op de toezending van het tussenvonnis.

    5.11     Klager beroept zich op een e-mail van verweerder van 6 maart 2015 (de in de appelschriftuur genoemde productie 8) als bewijs dat verweerder op de hoogte was van het (nieuwe) e-mail adres van klager. Het hof stelt echter vast dat die e-mail van veel latere datum is, zodat op grond van die e-mail niet kan worden vastgesteld dat verweerder reeds op 19 september 2014 op de hoogte was van een nieuw e-mail adres van klager. Ter zitting van de raad heeft verweerder verklaard dat hij volgens hem het nieuwe e-mail adres van klager pas heeft ontvangen na verzending van de e-mail waarbij het tussenvonnis was gevoegd en geen reden had te veronderstellen dat klager de e-mail niet had ontvangen. Het hof kan niet vaststellen dat verweerder eerder dan in maart 2015 op de hoogte was van een nieuw e-mail adres van klager.

    5.12    Het hof is echter met klager van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om contact met klager op te nemen, toen hij geen reactie kreeg op de toezending van het tussenvonnis en de oproep voor de comparitie. Verweerder heeft niet aangevoerd dat hij moeite heeft gedaan klager te bereiken na de toezending van de oproep voor de comparitie, terwijl ook vaststaat dat er geen bespreking met klager heeft plaatsgevonden om de comparitie voor te bereiden.

    5.13    Op de advocaat rust de zorgplicht om een cliënt deugdelijk te informeren over een door de rechtbank bepaalde zitting en, bij uitblijven van een reactie van de cliënt op een door de advocaat verzonden oproep, te verifiëren of die oproep door de cliënt is ontvangen. Dit geldt temeer nu de in dit geval bepaalde zitting een bij tussenvonnis bepaalde comparitie van partijen na antwoord was, die in het algemeen een deugdelijke voorbereiding behoeft, maar waarvan in dit geval geen sprake is geweest. Daarbij komt dat niet alleen verweerder niet is verschenen op de comparitie, maar klager evenmin, omdat – zoals hiervoor uiteen is gezet - deze hiervan niet op de hoogte was. De rechtbank heeft blijkens het vonnis van 24 december 2014 hieruit de gevolgtrekking gemaakt die zij geraden heeft geacht. 

    5.14    Het hof is dan ook, anders dan de raad, van oordeel dat klachtonderdeel b, niet alleen voor wat betreft het niet verschijnen op de comparitie, maar ook voor wat betreft het niet (opnieuw) informeren van klager over de comparitie van partijen, gegrond is. De beslissing van de raad kan dan ook in zoverre niet in stand blijven.

    5.15    Dat verweerder in strijd met de waarheid zou hebben laten weten dat hij geen oproep voor de comparitie zou hebben ontvangen is niet komen vast te staan. Dat verweerder geen uitstel zou hebben gevraagd van de comparitie is voldoende weerlegd door de verklaring van de kantoorgenote van verweerder dat zij op de dag van de comparitie telefonisch contact heeft gehad met de griffier en toen aanhouding heeft verzocht, maar dat dit is geweigerd.

Klachtonderdelen c, d en e  

    5.16    Ten aanzien van deze klachtonderdelen heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

Maatregel       

    5.17    Anders dan de raad acht het hof het vergeten van een zitting, met als consequentie dat de rechter uitspraak doet zonder de standpunten van klager bij de beoordeling te betrekken, te ernstig om van een sanctie af te zien. De door de raad genoemde omstandigheden (niet gebleken stelselmatigheid van het vergeten, het maken van excuses en het informeren van de rechtsbijstandsverzekeraar) brengen daarin geen wijziging. Daarbij komt dat het hof, anders dan de raad, ook gegrond acht de klacht dat verweerder klager niet heeft geïnformeerd over de comparitie van partijen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof de sanctie van een waarschuwing passend en geboden.

    5.18    Het hof acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.

Proceskostenveroordeling

    5.19    Het hof ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 57, tweede lid juncto artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 januari 2016 onder nummer 15-250 gewezen voor zover klachtonderdeel a gegrond en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en is bepaald dat aan verweerder geen maatregel wordt opgelegd en in zoverre opnieuw rechtdoende:

verklaart klachtonderdeel a alsnog ongegrond;

verklaart klachtonderdeel b gegrond als in 5.14 van deze beslissing overwogen;

bekrachtigt de beslissing van de Raad voor het overige;

legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van  € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen een maand na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 160047”.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, G.W.S. de Groot, A.R. Sturhoofd en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J. Gijzen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2016.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 26 augustus 2016.