ECLI:NL:TAHVD:2016:13 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 150023

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:13
Datum uitspraak: 08-01-2016
Datum publicatie: 26-01-2016
Zaaknummer(s): 150023
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar gegrond. Een advocaat mag zich niet onnodig grievend uitlaten en het optreden dient discreet, eerlijk en waardig te zijn. De advocaat in kwestie heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt vanwege ongefundeerde, respectloze uitingen aan het adres van functionarissen binnen de advocatuur (oud-dekens). Gelet op de ernst en duur van de gedragingen en het omvangrijke tuchtrechtelijk verleden van de advocaat is een schorsing van twee maanden, waarvan 1 maand onvoorwaardelijk, passend en geboden.

Beslissing

van 8 januari 2016

in de zaak 150023

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

de deken (ambtshalve)

klager

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 6 juli 2015, onder nummer R. 4651/14.236, aan partijen toegezonden op 8 juli 2015, waarbij naar aanleiding van een klacht van klager tegen verweerster het volgende is beslist:

- verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerster de maatregel op van schorsing in de uitoefening van haar praktijk voor de duur van één maand;

- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd voor de duur van één maand, tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op grond dat verweerster zich binnen de hierna te vermelden proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 3 augustus 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klager;

- het faxbericht van verweerster aan het hof van 24 oktober 2015, ontvangen ter griffie op 25 en 26 oktober 2015;

- het faxbericht van verweerster aan het hof van 29 oktober 2015;

- het faxbericht van verweerster aan het hof van 4 november 2015.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 november 2015, waar mr. [deken], deken, met mevr. I, stafjurist, en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster dat zij tekort schiet in hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De deken verwijt verweerster dat zij zich op onnodig grievende wijze uitlaat over (voormalige) dekens, medewerkers van de Orde van Advocaten en (tucht)rechters, zowel in woord als geschrift. Daarenboven beschuldigt zij personen op onnodig grievende wijze en brengt zij verdachtmakingen naar voren zodanig dat deze beschuldigingen en verdachtmakingen de grens van het betamelijke overschrijden.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan, kort en zakelijk weergegeven:

4.1 In brieven van 21 oktober 2013 aan twee oud-dekens heeft verweerster gesuggereerd dat de dekens een persoonlijk belang bij het indienen van ambtshalve klachten tegen verweerster hebben.

4.2 In een brief van 7 november 2013 aan deze oud-dekens schrijft verweerster dat zij sinds maart 2008 een niet aflatende agressie, machtsmisbruik, tegenwerking en een hetze van hen meemaakt.

4.3 In een brief van 22 maart 2014 aan een lid van de Raad van Discipline schrijft verweerster dat zij hem persoonlijk aansprakelijk stelt voor zijn onrechtmatige optreden ter zitting van de raad van 7 februari 2011, dat dit een volslagen walgelijk optreden was, en suggereert zij dat het idee geboren is om haar uit de balie te werken via een in elkaar gedraaid schrappingsverzoek zodat derden, waaronder een oud-deken, niet alleen haar advocatenpraktijk maar ook de nalatenschap V in handen zouden krijgen, en dat het aangeschreven lid van de Raad van Discipline zich daarin heeft laten benoemen zodat hij voor die schrapping kon zorgen.

4.4 In een brief van 29 maart 2014 aan onder meer de deken schrijft verweerster dat de oud-dekens vanwege het aanzienlijke aantal klachten tegen verweerster in het verleden, in 2007 en 2008 gedacht hebben dat het eenvoudig zou zijn om verweerster geschrapt of geschorst te krijgen, waarna zij onder meer de miljoenen nalatenschap V in handen zouden krijgen.

4.5 Bij brief van 12 april 2014 aan twee oud-dekens schrijft verweerster dat zij iets tegen hen heeft vanwege hun beider jarenlang ranzige, oneerlijke onrechtmatige gedrag in veelvoud jegens verweerster, dat zij de AIVD heeft geïnformeerd over hun belachelijke gedrag en dat zij voor hen als deken uitsluitend gevoelens van walging en minachting heeft.

4.6 In een e-mail van 12 juni 2014 aan een oud-deken schrijft verweerster dat twee oud-dekens aanhoudend bezig zijn geweest haar via de ene na de andere truck, leugens, gemanipuleer etc. uit de Orde te werken, en dat zij voornemens is aangifte wegens ambtsmisbruik tegen hen te doen

4.7 In een brief van 8 september 2014 aan onder andere de deken schrijft verweerster dat zij steeds de indruk heeft gehad dat het de bedoeling was om haar moedwillig met heel veel werk en stress op te zadelen zodat zij ontwricht zou raken en de Orde haar geschrapt kon krijgen, en dat zij jarenlang is getreiterd, beledigd, door het slijk getrokken, achtervolgd, gepest en vals beschuldigd is door een aantal dekens.

4.8 In een e-mail van 12 september 2014 aan de deken schrijft verweerster dat die stomme achterlijke Orde van Advocaten in R op haar is gaan jagen met als enige doel het in handen krijgen van de miljoenen erfenis V.

4.9 In een brief aan de deken van 23 september 2014 schrijft verweerster dat het optreden van twee oud-dekens volstrekt achterbaks is, dat zij het optreden van de deken tijdens een kantoorbezoek aan verweerster belachelijk heeft gevonden en hem knalhard in zijn gezicht heeft uitgelachen, dat zij op het deksel van een beerput is terecht gekomen en daarover de nodige informatie heeft verzameld, en dat zij de Hoge Raad zal informeren over de Raad van Discipline in Den Haag.

5 BEOORDELING

5.1 De raad heeft geoordeeld dat een advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten en dat het optreden van een advocaat discreet, eerlijk en waardig dient te zijn. De in de feiten vermelde uitlatingen van verweerster zijn volgens de raad onnodig grievend en bevatten ongegronde beschuldigingen, waarmee verweerster heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De raad heeft de klacht gegrond geoordeeld en aan verweerster een voorwaardelijke schorsing van een maand opgelegd met een proeftijd van twee jaar.

5.2 Verweerster heeft – ook ter zitting van de raad en van het hof – in haar beroepschrift toegegeven dat zij zich in diverse brieven erg boos heeft uitgelaten en daarvoor haar excuus maakt. Zij stelt dat al haar brieven en reacties echter een reactie zijn op de gedragingen van de dekens en derden; zij hoeft natuurlijk niet alles van een deken te accepteren. Zij is met de Orde van Advocaten te R en twee oude-dekens in een procedure tot schadevergoeding gewikkeld, haar vordering is bij vonnis van 8 oktober 2014 afgewezen maar zij is in hoger beroep gegaan. Sinds december 2014 is zij gevestigd in D. De hoofdreden van haar beroep tegen de beslissing van de raad is dat zij de opgelegde maatregel te zwaar vindt.

5.3 Het hof overweegt dat de uitlatingen van verweerster zoals opgenomen onder de feiten door verweerster op zichzelf worden erkend. Het betreft zeer onheuse en beledigende uitlatingen gedurende een langere periode, waarvoor verweerster een uiterst magere verklaring heeft gegeven. De raad heeft een juiste maatstaf vooropgesteld. Dergelijke ongefundeerde, respectloze uitingen aan het adres van functionarissen binnen de advocatuur zijn een advocaat onwaardig en dat levert, zoals de raad terecht heeft overwogen, een handelen op dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.4 Het hof is van oordeel dat hier met een slechts voorwaardelijke schorsing niet kan worden volstaan. Daarbij heeft hij zowel de ernst en de duur van de gedragingen in aanmerking genomen, als het omvangrijke tuchtrechtelijk verleden van verweerster, terwijl bovendien gebleken is dat thans opnieuw twee klachten tegen haar – één van een advocaat en één ambtshalve klacht van de deken – in onderzoek zijn. Gedurende de jaren 2001 t/m 2008 heeft verweerster negen maal een maatregel opgelegd gekregen (waaronder een voorwaardelijke schorsing van twee weken en een onvoorwaardelijke schorsing van twee weken) en één gegrondverklaring zonder maatregel. In 2012 is aan haar op grond van klachten van de deken en twee klaagsters uiteindelijk een voorwaardelijke schorsing van vier maanden opgelegd en in 2014 een voorwaardelijke schorsing van twee maanden.

Het hof acht unaniem daarom een schorsing die deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijk is, passend en geboden. De beslissing van de raad zal, wat de opgelegde maatregel betreft, worden vernietigd en aan verweerster zal een schorsing van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, worden opgelegd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 juli 2015, nr. R. 4651/14.236, doch uitsluitend voor zover het de daarbij opgelegde maatregel betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:

legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, waarvan één maand niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht oordelen op grond dat verweerster zich binnen een periode van twee jaar na heden heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, W.A.M. van Schendel, I.E.M. Sutorius en F.A.M. Knüppe, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2016.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 8 januari 2016.