ECLI:NL:TADRSHE:2016:57 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 101 en L 102 - 2015

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:57
Datum uitspraak: 08-04-2016
Datum publicatie: 08-04-2016
Zaaknummer(s): L 101 en L 102 - 2015
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: L 101 - 2015 Advocaat heeft in een emailbericht van de advocaat van de wederpartij tekst ingevoegd, te weten dat klagers een geldbedrag aan de advocaat van de wederpartij dienden te betalen. De advocaat van de wederpartij had daarop geen aanspraak gemaakt. Klagers hebben dit bedrag aan verweerder betaald. Het manipuleren van een emailbericht door een advocaat is al hoogst laakbaar. Daar komt nog bij dat dit is gebeurd met als doel zichzelf te bevoordelen ten koste van zijn cliënt. E-mail is bovendien verstuurd onder de naam van een kantoorgenoot. Advocaat van de wederpartij en zijn kantoorgenoot in diskrediet gebracht en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. dekenbezwaar ingetrokken, klacht gegrond; schrapping   L 102 - 2015 Niet gebleken van betrokkenheid bij in naam van verweerder verzonden gemanipuleerd emailbericht. dekenbezwaar ingetrokken, klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 's-Hertogenbosch

van 4 april 2016

in de zaak L101-2015 en L102-2015

naar aanleiding van de klacht van:

klager sub 1,

klagers sub 2 ,

klager sub 3

tegen:

verweerder in de zaak L101-2015

en

verweerder in de zaak L102-2015

1.         Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 17 maart 2015 hebben klagers sub 2 zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg beklaagd over verweerders. Bij brief van 18 maart 2015 heeft klager sub 1 zich bij dezelfde deken beklaagd over verweerders.

1.2      Bij brief aan de raad van 24 juni 2015 met kenmerk K 15-053 , door de raad ontvangen op 25 juni 2015 , heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij brief aan de raad van 29 juni 2015 met kenmerk K 15-053, door de raad ontvangen op 30 juni 2015 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de raad verzocht de klachten mede als dekenbezwaar in behandeling te nemen.

1.4      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 februari 2016 in aanwezigheid van klagers sub 2, klager sub 3, vertegenwoordigd door waarnemend deken mr. B. en verweerder in de zaak L102-2015. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennis genomen van:

-                    de genoemde brieven van de deken;

-                    de bijlagen bij de brief van 24 juni 2015.

2.         FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2      Verweerder in de zaak L102-2015 heeft klagers sub 2 aanvankelijk bijgestaan in een geschil over de aankoop van een woning. In dat geschil werd de verkoper bijgestaan door klager sub 1. Verweerder in de zaak L101-2015, eigenaar van het kantoor waar verweerder L102-2015 in loondienst is, heeft de behandeling van de zaak overgenomen op 28 januari 2015.

2.3      Het geschil tussen klagers sub 2 en verkoper is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst, gedateerd 4 februari 2015. De koopovereenkomst werd ontbonden en klagers sub 2 werden een bedrag van € 15.000 verschuldigd aan de verkoper, te betalen via de derdengeldenrekening van klager sub 1.

2.4      Klager sub 1 heeft op 5 februari 2015 (8:05 uur) de door zijn cliënte ondertekende overeenkomst per e-mail aan verweerder in de zaak L 101-2015 gezonden. In de e-mail is de volgende tekst opgenomen:

'Geachte Confrère

Bijgaand de door cliënte getekende ontbindingsovereenkomst; graag ontvang ik heden een door uw cliënten getekend exemplaar retour en zie ik tijdige betaling tegemoet.

met vriendelijke groet,

[klager sub 1)]'

2.5      Verweerder in de zaak L101-2015 heeft dit e-mailbericht dezelfde dag (9:35 uur) doorgestuurd aan klagers sub 2. In dat e-mailbericht is de volgende tekst opgenomen:

'Geachte Confrère

Bijgaand de door cliënte getekende ontbindingsovereenkomst; De overeengekomen kostenbijdrage van 6.050,-- incl btw (BGK verhoogd met verschotten deurwaarder) dient separaat vergoed te worden op mijn kantoorrekening via uw derdenrekening. Graag ontvang ik heden een door uw cliënten getekend exemplaar retour en zie ik tijdige betaling tegemoet.

met vriendelijke groet,

[klager sub 1]'

2.6      Klagers sub 2 hebben het bedrag van € 6.050,-- betaald op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders.

2.7      Klagers sub 2 hebben, eerst telefonisch en later per e-mail, op 12 maart 2015 aan het kantoor van verweerders gevraagd om een specificatie van het bedrag van € 6.050,--. Vanuit het kantoor van verweerders is op 12 maart 2015 (10:42) een e-mail met de volgende tekst verzonden:

Van : [naam kantoor] <[algemeen e-mailadres kantoor]>

Datum: Thursday, March 12, 2015 10:42 AM

Aan: [e-mailadres klagers sub 2]

Onderwerp: R: specificatie betaling ontbinding [adres]

Geachte mevrouw [naam],

Ik heb uw dossier uit het archief gehaald om uw vraag te kunnen beantwoorden. Op 4 februari jl geeft u groen licht om deze zaak buitengerechtelijk te schikken. Wat daarna volgde is bekend. De vaststellingsovereenkomst hebt u samen uw echtgenoot voor akkoord ondertekend. Buitengerechtelijke kosten zijn wat anders als proceskosten. Misschien dat hierdoor bij u verwarring is ontstaan. Concreet 5.000,-- netto verhoogd met 21% btw, derhalve 6.050,00 in totaal. Omdat u geen factuur voor dit bedrag kunt ontvangen (*u bent immers de schadeplichtige tegenpartij die ten titel van schadevergoeding betaald heeft ter voorkoming van een rechtbankprocedure, ingeleid bij deurwaardersexploot) moet u het bedrag simpelweg noteren (evt in belastingaangifte) als kosten die onderdeel uitmaken van de boete. Lastige materie. Voor nadere details verwijs ik naar de bijlagen. Succes met het lezen.

Met vriendelijke groet,

[verweerder in de zaak L102-2015]

Een uitdraai van het rapport Voorwerk II was bijgevoegd.

2.8      Eveneens op 12 maart 2015 (e-mailbericht van 14:43) hebben klagers sub 2 klager sub 1 gevraagd om een specificatie van een bedrag ad € 6.050,-. Bij de e-mail van 12 maart 2015 en ter toelichting op dat verzoek hebben klagers sub 2 bijgevoegd het bericht van 5 februari 2015 zoals zij dat hadden ontvangen (zie randnr. 2.5 ).

2.9      Het kantoor van klager sub 1 heeft klagers sub 2 laten weten dat de e-mail niet met die tekst door klager sub 1 is verstuurd.

2.10    Ook klager sub 1 heeft het kantoor van verweerders om een toelichting gevraagd, per e-mail op 13 maart 2015. Verweerder in de zaak L101-2015 heeft op dezelfde datum bericht dat hij voornemens is de rechtsbijstandsverzekeraar van klagers sub 2 te verzoeken (een deel van) het betreffende bedrag aan klagers sub 2 te restitueren, waarbij hij er op wijst dat de rechtsbijstandsverzekeraar uitdrukkelijk instrueert kosten te verhalen, ook buitengerechtelijke kosten en klagers sub 2 dat kennelijk niet wisten.

2.11    Bij e-mail bericht van 17 maart 2015 heeft verweerder in de zaak L102-2015 aan klagers sub 2 bericht dat hij de email van 12 maart 2015 (10:42 uur) niet heeft geschreven, ook al staat zijn naam eronder. Als bijlage bij die e-mail is een doorgestuurde versie van de e-mail van 12 maart 2015 gevoegd, met een aangepaste naam in de 'van-regel' (te weten de naam van verweerder in de zaak L101-2015) en een handgeschreven notitie van verweerder in de zaak L101-2015 dat hij de e-mail heeft opgesteld en verzonden.

2.12    Het bedrag van € 6.050,-- is door het kantoor van verweerders aan klagers sub 2 terugbetaald.

3.         KLACHT

3.1      De klachten zijn gelijkluidend en houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij valsheid in geschrifte en oplichting hebben gepleegd door aan de e-mail van 5 februari 2015 (8:05 uur) van klager sub 1 tekst toe te voegen, meer in het bijzonder het verzoek om ten behoeve van klager sub 1 een bedrag van € 6.050,-- te betalen, waardoor klagers sub 2 het betreffende bedrag daadwerkelijk hebben betaald middels verrekening met het bedrag dat zij reeds hadden gestort op de derdenrekening van het kantoor van verweerders

4.         VERWEER

4.1      Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd welk verweer voor zover relevant hierna aan de orde zal komen.

5.         BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klachten zijn bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en worden daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

In de zaak L101-2015

5.2      Verweerder in deze zaak heeft erkend dat hij het e-mailbericht van klager sub 1 van 5 februari 2015 (8:05 uur) heeft aangepast alvorens het door te zenden naar zijn cliënten, klagers sub 2. Eveneens is door verweerder erkend dat hij, na door klagers sub 2 te zijn bevraagd over het te betalen bedrag, de e-mail van 12 maart 2015 (10:42) heeft gestuurd (en niet verweerder in zaak L102-2015).

5.3      De raad acht deze gedragingen klachtwaardig. Verweerder heeft door manipulatie van een e-mailbericht van de advocaat van de wederpartij zijn cliënten doen geloven dat zij een aanvullend bedrag van € 6.050,-- verschuldigd waren, stellende dat hun wederpartij aanspraak maakte op dat bedrag. Het manipuleren van een e-mailbericht is al hoogst laakbaar. Daar komt nog bij dat het doel van verweerder kennelijk is geweest zichzelf te bevoordelen ten koste van zijn cliënten. Nadat klagers sub 2 aan verweerder om een specificatie hadden gevraagd, heeft deze hen bij e-mailbericht van 12 maart 2015 (10:42) een misleidende verklaring gegeven die hen ervan moest overtuigen dat zij dit bedrag aan hun wederpartij verschuldigd waren. Dit was niet het geval. Vast staat dat hun wederpartij noch haar advocaat aanspraak op dat bedrag had gemaakt. Ten slotte heeft verweerder het e-mailbericht van 12 maart 2015 verstuurd onder de naam van zijn kantoorgenoot, verweerder in de zaak L102-2015.

5.4      Verweerder heeft in zijn brieven aan de voorzitter van de raad meerdere malen bij wege van een - door hemzelf als preliminair aangeduid - verweer betoogd, dat de deken niet ontvankelijk is in zijn advies en bezwaar. Hij heeft daartoe gesteld dat niet de deken, maar de waarnemend deken het onderzoek naar de klacht heeft gedaan.

5.5      Ter zitting is gebleken dat dit laatste niet juist is en niet de waarnemend deken, maar de deken het onderzoek naar de door klagers ingediende klachten heeft verricht. De waarnemend deken heeft, zo heeft hij ter zitting verklaard, enkel het gesprek gevoerd met verweerder, naar aanleiding van het signaal dat hij van klagers sub 2 en verweerder in de zaak L.102-2015 had ontvangen. Ook heeft hij later nog een gesprek gevoerd met verweerder, waarbij deze hem een en ander uitlegde. Hij heeft verweerder in dat gesprek gezegd dat hij de klacht niet kende en deze ook niet behandelde.

5.6      De raad overweegt dat, nog daargelaten het bepaalde in artikel 46g Advocatenwet, de door verweerder in dit verband gestelde feiten niet zijn komen vast te staan, zodat dit verweer niet kan slagen.

5.7      Verweerder heeft zich voorts verweerd met een beroep op zijn arbeidsongeschiktheid die gemaakt zou hebben dat hij gehandeld heeft zoals hierboven omschreven. Ter onderbouwing van het verweer stelt verweerder in een hypomane fase in zijn leven te zijn en bovendien getroffen te zijn door een per toeval ontdekt cerebraal aneurysma. Ter verdere onderbouwing van zijn stellingen heeft verweerder een brief overgelegd van zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van 17 april 2015 waarin wordt bevestigd dat de re-integratiebegeleider op 10 april 2015 een telefonisch gesprek met verweerder heeft gevoerd en dat een vervolgafspraak zal worden gemaakt. Verweerder stelt dat hij voor 65-85% arbeidsongeschikt is verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn arbeidsongeschiktheid hem disculpeert, er pas een mondelinge behandeling van de klachten kan plaatsvinden als hij daartoe gelet op zijn gezondheid in staat is, ook omdat hij voornemens is ter zitting een ander verweer te voeren dan het tijdens het dekenonderzoek gevoerde verweer, en dat een medisch deskundige zou moeten worden benoemd.

5.8      De raad is van oordeel dat ook dit verweer niet slaagt. De gedragingen zijn klachtwaardig. In de stellingen van verweerder zijn geen aanknopingspunten te vinden die het aannemelijk maken dat de gestelde gezondheidsklachten zich al voordeden ten tijde van het klachtwaardig handelen. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat in de periode februari/maart 2015 al sprake was van gezondheidsklachten. Hetgeen verweerder stelt omtrent de aard van zijn gezondheidsklachten is voorts dermate summier dat op basis daarvan evenmin geoordeeld kan worden dat enig verband bestaat tussen de gestelde gezondheidsklachten en de verweten gedragingen, voor zover al aannemelijk is dat de gestelde klachten in de relevante periode aanwezig waren. Disculpatie is gelet op het voorgaande  niet aan de orde.

5.9      De raad ziet geen aanleiding om het verzoek tot het benoemen van een medisch deskundige toe te wijzen. Ook hier geldt dat de stellingen van verweerder te weinig concreet zijn.

5.10    Ten aanzien van de stelling dat verweerder in zijn verweer is benadeeld door een mondelinge behandeling te laten plaatshebben terwijl zijn gezondheidstoestand hem verhindert aanwezig te zijn, overweegt de raad als volgt. Gelet op de ernst van de gedragingen en het tijdsverloop sinds klagers hun klacht hebben ingediend, dient het belang van klagers bij een spoedige afhandeling van de klacht te prevaleren boven het belang van verweerder ter zitting te verschijnen. De raad neemt hierbij in aanmerking dat verweerder er voor had kunnen kiezen zich te laten bijstaan door een gemachtigde die namens hem zou kunnen verschijnen. Ook een nieuw verweer dat, zo schrijft verweerder in zijn brief van 31 december 2015 aan de voorzitter, hij ter zitting had willen voeren, had door een gemachtigde namens hem kunnen worden gevoerd.

5.11    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat de klachten en het dekenbezwaar jegens verweerder in de zaak L101-2015 gegrond zijn.

In de zaak L102-2015

5.12    Ter zitting heeft de deken het dekenbezwaar tegen verweerder in deze zaak ingetrokken. Ter beoordeling liggen nog voor de klachten van klagers sub 1 en 2.

5.13    De raad is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verweerder geen bemoeienis met of voorafgaande kennis van het versturen van de gemanipuleerde e-mailberichten van 5 februari 2015 en 12 maart 2015 aan klagers sub 2 heeft gehad. Uit de ondertekening van de gemanipuleerde e-mail van 5 februari 2015 blijkt dat deze is verstuurd door verweerder in de zaak L101-2015. Dit is door hem ook niet betwist en door geen van klagers is gesteld dat verweerder die e-mail zou hebben verstuurd.

5.14    Het emailbericht van 12 maart 2015 is wel ondertekend met de naam van verweerder. De verklaring die verweerder daarvoor heeft gegeven komt de raad aannemelijk en geloofwaardig voor. Verweerder heeft verklaard dat hij klagers sub 2 op 12 maart 2015 telefonisch heeft gesproken en hen gevraagd heeft hun vragen met betrekking tot het betaalde bedrag van € 6.050,-- per e-mail aan verweerder in de zaak L101-2015 te stellen. Het e-mailbericht van klagers sub 2 met de betreffende vragen is in de gezamenlijke mailbox van het kantoor ontvangen. Zoals ook blijkt uit de verklaring van verweerder in de zaak L101-2015, heeft hij en niet verweerder de e-mail van klagers sub 2 beantwoord, maar is de automatische ondertekening van verweerder (omdat het oorspronkelijke bericht van klagers sub 2 aan hem is gericht) blijven staan.

5.15    Voor het overige is niet uit het dossier gebleken dat verweerder na 28 januari 2015 nog enige bemoeienis met de zaak heeft gehad, anders dan het beantwoorden van de telefoon op 12 maart 2015. Niet gebleken is dat in dat gesprek andere mededelingen zijn gedaan dan het verzoek om de vragen per e-mail aan verweerder in de zaak L101-2015 te stellen.

5.16    Zodra verweerder de brief van klager sub 1 van 13 maart 2015, waaruit  blijkt wat is voorgevallen, had gezien, heeft hij contact opgenomen met de deken en melding gemaakt van het gebeurde, hetgeen heeft geleid tot een gesprek met hem en een gesprek met verweerder in de zaak L101-2015. Niet valt in te zien hoe verweerder anders had kunnen of moeten handelen.

5.17    Gelet op het voorgaande zijn de klachten tegen verweerder in de zaak L102-2015 ongegrond.

6.         MAATREGEL

In de zaak L101-2015

              6.1.    Zoals overwogen is zijn de klachten en het dekenbezwaar in deze zaak in het geheel gegrond. De gedragingen zijn zeer ernstig, waarbij verweerder door het vervalsen van de inhoud van de meergenoemde e-mail van 5 februari 2015 niet alleen zijn eigen cliënten heeft benadeeld (ten voordele van hemzelf), maar ook de advocaat van de wederpartij en zijn eigen kantoorgenoot in diskrediet heeft gebracht. De misstappen van verweerder hebben schade toegebracht aan het vertrouwen dat de samenleving in de kwaliteit en integriteit van de advocatuur moet kunnen stellen en aan dat van zijn cliënten in het bijzonder. De ernst van de verweten gedragingen, waarbij de raad laat meewegen dat verweerder daarin weinig tot geen inzicht heeft getoond, brengt de raad tot de conclusie dat verweerder dient te worden geschrapt van het tableau.

BESLISSING

De raad van discipline:

In de zaak L101-2015

-        verklaart de klachten en het dekenbezwaar gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klagers sub 1 en sub 2;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten, bedoeld in artikel 48, zesde lid, eerste gedeelte, Advocatenwet, van EUR 50 aan klagers sub 1 en sub 3;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten, bedoeld in artikel 48, zesde lid, tweede gedeelte, Advocatenwet, van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

In de zaak L102-2015

-        verklaart de klachten van klagers sub 1 en 2 ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, J.B. de Meester en L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 april 2016.

Griffier                                                                        Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 5 april 2016

verzonden aan:

-           klagers

-           verweerders

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-           het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van de beslissing i n de zaak L101-2015 kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-                  verweerder in de zaak L101-2015

-                  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-                  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van de beslissing in de zaak L102-2015 kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-                  klagers

-                  verweerder

-                  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-                  de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.    Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl