ECLI:NL:TADRSHE:2016:28 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 15-608/DB/ZWB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:28
Datum uitspraak: 15-02-2016
Datum publicatie: 17-02-2016
Zaaknummer(s): 15-608/DB/ZWB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft opgetreden voor zijn vriendin en heeft de rechtsbijstandsverzekeraar niet verteld dat de cliënte zijn vriendin was. Verweerder heeft daarnaast voorgesteld om af te zien van het indienen van zijn einddeclaratie indien de verzekeraar aan zijn vriendin een hogere schadevergoeding zou betalen. Dekenbezwaar gegrond. Schorsing één maand onvoorwaardelijk

Beslissing van 15 februari 2016

in de zaak 15 – 608/DB/ZWB/D

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 2 december 2015 met kenmerk K15-131, door de raad ontvangen op 3 december 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 14 december 2015 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van het dekenbezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft zijn vriendin bijgestaan in een geschil dat zij had met de leverancier van de vloer van haar woning. De vriendin van verweerder is bij rechtsbijstandverzekeraar X verzekerd tegen de kosten van rechtsbijstand. Zij heeft verweerder verzocht haar  bij te staan. Verweerder heeft de zaak in eerste aanleg verloren. De vriendin van verweerder heeft rechtsbijstandverzekeraar X vervolgens laten weten dat zij enerzijds in hoger beroep wilde en anderzijds verweerder aansprakelijk wilde stellen, omdat hij volgens haar bij de behandeling van de zaak steken zou hebben laten vallen, waardoor zij verloren zou hebben. De door de vriendin van verweerder geleden schade bedroeg ongeveer € 14.000,00. Rechtsbijstandverzekeraar X heeft vervolgens met de vriendin van verweerder een regeling tegen finale kwijting getroffen.

Nadat die regeling was getroffen heeft verweerder contact met rechtsbijstandverzekeraar X opgenomen met het voorstel dat rechtsbijstandverzekeraar X nog eens € 3.000,00 aan zijn vriendin zou voldoen, in ruil waarvoor verweerder zou afzien van het indienen van zijn einddeclaratie. Rechtsbijstandverzekeraar X is op dat voorstel niet ingegaan omdat hij het vreemd vond dat verweerder ten gunste van een cliënte zou afzien van het innen van zijn declaratie. Rechtsbijstandverzekeraar X heeft vervolgens bij zijn verzekerde navraag gedaan en pas toen ontdekt dat zijn verzekerde de vriendin was van verweerder. Verweerder heeft dat rechtsbijstandverzekeraar X nimmer gemeld.

3          DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:

1.       verweerder willens en wetens voor rechtsbijstandverzekeraar X heeft verzwegen dat de verzekerde tevens zijn vriendin en levensgezel was en is, waarmee hij een persoonlijk belang had bij de uitkomst van de procedure en bij de door hem aan rechtsbijstandverzekeraar X voorgestelde extra betaling;

2.       verweerder wist, althans had moeten weten, dat hij zich schuldig maakte aan onregelmatigheden in de belastingsfeer door aan rechtsbijstandverzekeraar X voor te stellen om aan zijn vriendin een extra uitkering te doen en in ruil daarvoor af te zien van het indienen van zijn einddeclaratie.

4          VERWEER

4.1      Verweerder erkent dat hij heeft verzwegen dat de verzekerde zijn vriendin en levensgezel was en is. Verweerder erkent voorts dat hij heeft voorgesteld om af te zien van zijn declaratie om voor zijn vriendin de effectieve schadevergoeding te verhogen. Verweerder is zich niet bewust van het feit dat hierdoor sprake is van ontduiking van belastingen.

5          BEOORDELING

5.1      De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel 1 en 2

5.2      De klachtonderdelen 1 en 2 lenen zich voor gemeenschappelijke behandeling.

5.3      Verweerder erkent dat hij voor de rechtsbijstandverzekeraar heeft verzwegen dat de verzekerde tevens zijn vriendin en levensgezel was en is. Daarmee had verweerder een persoonlijk belang bij de uitkomst van de procedure en ook bij de door hem voorgestelde extra betaling. Het had op de weg van verweerder gelegen om hierover naar de rechtsbijstandverzekeraar toe open te zijn.

5.4      Door het voorstel te doen zoals verweerder dat heeft gedaan heeft verweerder gepoogd om de verplichte afdracht van BTW te omzeilen. Indien verweerder namelijk gewoon zijn werkzaamheden in rekening zou brengen, had hij daarover BTW moeten rekenen en die BTW aan de fiscus moeten afdragen. Door voor te stellen dat de schadevergoeding, waarover geen BTW wordt geheven, zou moeten worden verhoogd, heeft verweerder aldus geprobeerd om de verplichting tot het afdragen van BTW te om zeilen. Dat verweerder dat niet beoogd had, is in dit kader niet relevant. Verweerder had simpelweg beter moeten weten. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn derhalve gegrond.

6          MAATREGEL

6.1      Gelet op het feit dat beide klachtonderdelen gegrond zijn bevonden, alsmede gelet op de ernst van de verweten gedragingen en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, zal aan verweerder een schorsing voor de duur van één maand worden opgelegd.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart het dekenbezwaar in al zijn onderdelen gegrond;

-        legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand;

-        bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-       de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen;

-       verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden ten uitvoer gelegd en dat

-       de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2016.

Griffier                                                                              Voorzitter

De griffier van de Raad van Discipline Den Bosch

Deze beslissing is in afschrift op 15 februari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-       verweerder

en per gewone post aan:

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-       het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       verweerder

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl