ECLI:NL:TADRSHE:2016:182 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-930/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:182
Datum uitspraak: 15-11-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 16-930/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht deels niet-ontvankelijk wegens tijdverloop, deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 15 november 2016

in de zaak 16-930/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 10 oktober 2016 met kenmerk K15-148, door de raad ontvangen op 11 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1      In september 2008 heeft verweerder een tweetal zaken van klaagster in behandeling genomen. Voor het incasseren van de vorderingen van klaagster zijn gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt. Verweerder heeft de behandeling van de gerechtelijke procedures overgelaten aan zijn (toenmalige) kantoorgenoot mr. D, die op 26 september 2007 was beëdigd en derhalve tot september 2010 advocaat-stagiaire was. Verweerder heeft mr. D begeleid. De wederpartijen van klaagster hebben in de gerechtelijke procedures de vorderingen van klaagster betwist en reconventionele vorderingen ingediend.

1.2      Klaagster was niet tevreden over de aanpak van de zaken en heeft ten aanzien van de door mr. D gevoerde procedures een second opinion aangevraagd bij T Advocaten, hetgeen heeft geleid tot een memorandum van de hand van T Advocaten d.d. 12 augustus 2013.

1.3      Mr. D heeft op het memorandum gereageerd, waarna twee gesprekken hebben plaatsgevonden tussen verweerder en mr. D enerzijds en de advocaten die het memorandum hadden opgesteld anderzijds. Bij brief d.d. 20 september 2013 heeft mr. D nogmaals gereageerd op het memorandum, waarna verweerder en mr. D tezamen bij brief d.d. 13 februari 2014 op het memorandum hebben gereageerd. Op 24 oktober 2014 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en mevrouw B, een van de vennoten van klaagster. Tijdens dat gesprek is gebleken dat de standpunten te ver uiteen lagen om een minnelijke regeling te bereiken.

1.4      Bij dagvaarding d.d. 12 augustus 2015 heeft verweerders kantoor gevorderd klaagster te veroordelen tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 13.137,46, te vermeerderen met rente en kosten, wegens openstaande declaraties van verweerders kantoor ter zake de door verweerders kantoor verrichte werkzaamheden. In de dagvaarding is gesteld dat klaagster verweerders kantoor voorafgaand aan het starten van de procedure niet juist had geïnformeerd.  

1.5      Klaagster heeft bij brief d.d. 20 oktober 2015 een klacht ingediend tegen verweerder.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    een verkeerde inschatting van de zaak heeft gemaakt, aangezien hij de zaak inschatte als een eenvoudige incassozaak, hetgeen het niet was;

2.    geen zicht heeft gehouden op het verloop van de zaak, nadat deze aan mr. D was overgedragen;

3.    zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij bij aanvang van de zaak niet goed door klaagster was geïnformeerd;

4.    de op- en aanmerkingen die klaagster had naar aanleiding van de “second opinion” niet serieus heeft genomen en aan de kant heeft geschoven.

3             VERWEER

                        3.1       Mr. D is op 26 september 2007 beëdigd. Het intakegesprek met klaagster heeft een jaar later, in september 2008, plaatsgevonden. Mr. D zou de zaak behandelen en verweerder zou hem daarin begeleiden. Verweerder was niet de patroon van mr. D. Dat mr. D klaagsters belangen zou behartigen was klaagster bekend en zij heeft daartegen nimmer bezwaar gemaakt.

                        3.2       Gedurende de behandeling van de zaken door mr. D had verweerder met mr. D overleg over de aanpak van de zaak en mr. D legde alle processtukken voor aan verweerder.  Verweerder betwist dat een verkeerde inschatting van de zaak is gemaakt en daar waar nieuwe feiten opkwamen zijn deze steeds besproken. De zaak is op de juiste wijze behandeld door mr. D. In de loop van de jaren heeft verweerder de begeleiding van mr. D steeds meer losgelaten omdat de contacten steeds meer uitsluitend via hem verliepen. Toen klaagster op enig moment klachten uitte over de bereikbaarheid van mr. D is een bespreking georganiseerd waarbij ook verweerder aanwezig was. De onvrede is toen uitgesproken en mr. D heeft de behandeling van de zaak voortgezet.

                        3.3       Klaagster heeft verweerder bij aanvang van de zaak niet volledig geïnformeerd, hetgeen hij ook in de dagvaarding heeft vermeld. Het is niet ongebruikelijk dat lopende de behandeling van de zaak nieuwe feiten naar voren komen.

                        3.4       Verweerder heeft wel degelijk serieus gereageerd op de second opinion. Er is meerdere keren schriftelijk gereageerd, door mr. D maar ook door verweerder en mr. D gezamenlijk. Voorts hebben er twee gesprekken plaatsgevonden tussen verweerder en mr. D enerzijds en de advocaten die het memorandum hadden opgesteld anderzijds. Ook heeft verweerder nog een gesprek gevoerd met mevrouw B, een van de vennoten van klaagster. Helaas heeft dit niet tot een oplossing geleid.

4             BEOORDELING

4.1       Klachtonderdeel 1

Gelet op artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard.

4.2       In klachtonderdeel 1 beklaagt klaagster zich erover dat verweerder een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de zaak. De voorzitter stelt vast dat de zaak in behandeling is genomen in september 2008 en dat derhalve in die periode een inschatting is gemaakt van de zaak. Gedurende de gerechtelijke procedures is in de jaren 2010 en 2011 is afdoende duidelijk geworden dat het geen eenvoudige incassoprocedure betrof. Klaagster heeft eerst op 20 oktober 2015 een klacht ingediend tegen verweerder, derhalve meer dan drie jaren nadat het handelen van verweerder waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden. Voor zover verweerder al een onjuiste inschatting van de zaak zou hebben gemaakt, is met de indiening van de klacht op 20 oktober 2015 de in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. De voorzitter zal klachtonderdeel 1 derhalve met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

4.3       Klachtonderdeel 2

Klachtonderdeel 2 ziet op de begeleiding door verweerder van mr. D. De voorzitter stelt vast dat mr. D op het moment dat hij de zaak in 2008 behandeling nam, nog werkzaam was als advocaat-stagiaire. Klaagster mocht er derhalve op vertrouwen dat mr. D op dat moment naar behoren door een ervaren advocaat werd begeleid bij het behandelen van de zaak. De stageperiode van drie jaar was evenwel in september 2010 ten einde. Vanaf dat moment was mr. D werkzaam als advocaat-medewerker en als zodanig in staat om zelfstandig en zonder intensieve begeleiding procedures te voeren. Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op verweerders optreden tot oktober 2012 is de klacht vanwege het in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet genoemde tijdsverloop niet-ontvankelijk, nu de klacht eerst is ingediend op 20 oktober 2015. Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op verweerders optreden na oktober 2012 is de klacht voorts kennelijk ongegrond, omdat klaagster in die periode geen intensieve begeleiding meer van verweerder mocht verwachten. De voorzitter zal klachtonderdeel 2 dan ook deels niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond verklaren.

4.4       Klachtonderdeel 3

Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder in de namens zijn kantoor aan klaagster uitgebrachte dagvaarding heeft gesteld dat klaagster hem onvoldoende heeft geïnformeerd over de zaak. De voorzitter stelt vast dat verweerder dit standpunt naar voren heeft gebracht in de incassoprocedure van zijn kantoor tegen klaagster, waarbij betaling werd gevorderd van de declaraties van verweerders kantoor ter zake voor klaagster verrichte werkzaamheden. De voorzitter is van oordeel dat het verweerder vrij stond om deze stelling naar voren te brengen in het kader van het onderbouwen van het standpunt van zijn kantoor in de procedure tegen klaagster. Verweerder kan hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Naar het oordeel van de voorzitter is dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond.

                        4.5       Klachtonderdeel 4

Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de voorzitter dat verweerder en zijn (toenmalige) kantoorgenoot mr. D zowel mondeling als schriftelijk uitvoerig op de in opdracht van klaagster uitgebrachte second opinion hebben gereageerd. Dat de second opinion door verweerder niet serieus is genomen, is naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet gebleken. De voorzitter is van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.    klachtonderdeel 1, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;

2.    klachtonderdeel 2, voor zover dit betrekking heeft op verweerders optreden tot oktober 2012 met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk en voor zover dit betrekking heeft op verweerders optreden na oktober 2012 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond;

3.    de klachtonderdelen 3 en 4 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op   15 november 2016

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2016

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl