ECLI:NL:TADRSHE:2016:181 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-949/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:181
Datum uitspraak: 17-11-2016
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 16-949/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen nadeel ondervonden van typefout, dat het niet lukte om een getuige op te sporen kan verweerder niet worden aangerekend. Bij gebreke van brieven van het Hof kon verweerder deze ook niet doorsturen en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandel door niet op akte vermindering eis te reageren nu deze in voordeel van klachter was. Kannelijk ongegrond.

Beslissing van 17 november 2016

in de zaak 16-949/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 12 oktober 2016 met kenmerk K16-021, door de raad ontvangen op 13 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.1       Klager was verwikkeld in een civielrechtelijke procedure tegen X. Klager was door X gedagvaard wegens het onbetaald laten van een kredietovereenkomst, welke hij zou zijn aangegaan met CC. Klager stelde nooit een kredietovereenkomst bij CC te zijn aangegaan.

1.2       De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 5 oktober 2012 klager in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de handtekening op de kredietovereenkomst niet van hem is. De rechtbank heeft vervolgens de eis van X bij vonnis van 29 maart 2013 toegewezen, omdat klager niet was geslaagd in het leveren van bewijs doordat hij niet in staat was gebleken om handtekeningen uit de periode ten tijde van de beweerde ondertekening van de kredietovereenkomst te produceren.

1.3       Klager heeft zich op 22 april 2013 tot verweerder gewend met de vraag hem in de procedure in hoger beroep bij te staan.

1.4       Verweerder heeft klager bij brief van 6 augustus 2013 bericht dat de zitting bij het gerechtshof zou plaatsvinden op 10 oktober 2013 om 10.00 uur. Verweerder heeft bij voormelde brief een kopie van de brief van het gerechtshof van 5 augustus 2013 meegezonden, waaruit blijkt dat de betreffende zitting was bepaald op 9 oktober 2013 om 10.00 uur. Verweerder heeft in zijn brief klager uitgenodigd voor een voorbespreking op 2 oktober 2013. De zitting is wegens verhindering van een der partijen verschoven naar 7 november 2013.

1.5       Het gerechtshof heeft bij tussenarrest van 17 februari 2015 klager in de gelegenheid gesteld stukken aan te leveren voor een handschriftonderzoek. Verweerder heeft namens klager bij akte verklaard niet in staat te zijn voldoende stukken ter zake aan te leveren. Verweerder heeft voorts namens klager aangeboden de heer Y als getuige voor te brengen. Het gerechtshof heeft klager vervolgens bij tussenarrest van 24 november 2015 toegelaten door middel van het horen van getuige Y tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de kredietovereenkomst door hem is aangegaan. Bij laatstgenoemd arrest werd X toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat de kredietovereenkomst door colportage tot stand was gekomen. 

1.6       Verweerder heeft klager bij brief van 25 november 2015 een afschrift van het arrest van 24 november 2015 toegezonden en hem bericht dat het gerechtshof de heer Y toch had toegelaten als getuige. Voorts verzocht verweerder klager in die brief alsmede in zijn brief aan klager van 6 januari 2016 om aanknopingspunten om de getuige op te sporen.

1.7       De advocaat van X heeft bij akte van 19 januari 2016 gesteld dat X niet in staat was tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat de overeenkomst door colportage tot stand was gekomen en voorts de eis van X voorwaardelijk, namelijk voor het geval de kredietovereenkomst door het gerechtshof zou worden vernietigd, verminderd.

1.8       Verweerder heeft bij akte van 26 januari 2016 aan het gerechtshof bericht dat klager er niet in was geslaagd om de getuige Y te achterhalen. Hij schreef dat, waar er geen geboortedatum en geboorteplaats beschikbaar waren, het bijzonder lastig was gebleken deze persoon op te sporen.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.     verweerder tweemaal een verkeerde datum aan klager heeft doorgegeven, te weten de datum van een op 10 oktober 2013 en de datum van een arrest op 18 november 2015;

2.     verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om de heer Y op te sporen zodat hij als getuige kon worden gehoord;

3.     verweerder klager steeds op zijn eigen briefpapier op de hoogte stelde van het verloop van de procedure bij het gerechtshof, zonder een afschrift van de brieven van het gerechtshof mee te sturen;

4.     verweerder niet heeft gereageerd op de akte van de wederpartij van 19 januari 2016.

3             VERWEER

3.1       Het is juist dat verweerder in de brief van 6 augustus 2013 een onjuiste datum heeft vermeld. Dit betrof een typefout. In de meegezonden brief van het gerechtshof stond de juiste datum vermeld en werd klager uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van verweerder op 2 oktober 2015 ter voorbereiding van de zitting. De zitting is uiteindelijk niet doorgegaan op 9 oktober 2013. Deze is wegens verhindering van een der partijen verschoven naar 7 november 2013.

            De data waarop arrest zou worden gewezen verschoven regelmatig. Zo is uiteindelijk ook niet op 18 november 2015 arrest gewezen.

3.2       Getuige Y was door het gerechtshof toegelaten als getuige. Het is niet gelukt om deze persoon op te sporen. Omdat verweerder niet beschikte over een geboorteplaats of adres van de getuige heeft hij - vergeefs -  ook digitale bronnen geraadpleegd teneinde de getuige op te sporen. Klager heeft niet gereageerd op verzoeken van verweerder van 25 november 2015 en 6 januari 2016 om aanknopingspunten aan te leveren. Verweerder heeft alles gedaan wat mogelijk was om de heer Y op te sporen.

3.3       Het gerechtshof werkt met een roljournaal. Daardoor was het niet mogelijk om correspondentie van het gerechtshof mee te sturen aan klager. Na de brief van klager van 27 mei 2015, waarin klager om toezending van de correspondentie van het gerechtshof verzocht, heeft verweerder steeds een afschrift van het roljournaal aan klager toegezonden.

3.4       De akte van de wederpartij van 19 januari 2016 betrof onder meer een voorwaardelijke eisvermindering. Er was geen noodzaak daarop te reageren. Het was in het voordeel van klager dat X stelde geen tegenbewijs te kunnen leveren ten aanzien van de aanname dat er sprake was van colportage. Als wel zou zijn gereageerd op die akte zou bovendien de datum van het arrest weer zijn opgeschoven.

4             BEOORDELING

4.1      Vaststaat dat verweerder in zijn brief van 6 augustus 2013 een onjuiste zittingsdatum heeft doorgegeven. In deze was sprake van een vergissing aan de zijde van verweerder. Niet iedere typefout van een advocaat brengt echter met zich dat daarmee de advocaat ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Uit de meegezonden brief van het gerechtshof bleek overigens de juiste datum van de zitting. Bovendien zou voorafgaand aan de zitting nog een bespreking tussen partijen plaatsvinden en is de comparitie uiteindelijk verschoven naar een andere datum. Klager heeft aldus geen enkel nadeel ondervonden van de vergissing van verweerder. Ten aanzien van de klacht over de datum van het arrest overweegt de raad dat geen sprake was van een onjuiste vermelding van een datum, maar van een door het gerechtshof gewijzigde datum waarop arrest zou worden gewezen. Het komt vaker voor dat de uitspraak van een arrest wordt aangehouden. Verweerder heeft daar geen invloed op. Hiervan valt verweerder geen verwijt te maken.

4.2      Het tweede onderdeel betreft het opsporen van getuige Y. Het valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen dat het niet mogelijk is gebleken de getuige Y op te sporen. Ook voor een advocaat is het nauwelijks mogelijk om persoonsgegevens te achterhalen, indien hij enkel over de naam van een persoon beschikt. Verweerder heeft daarnaast ook nog via social media geprobeerd persoonsgegevens van Y te achterhalen. Niet valt in te zien wat verweerder nog meer had moeten en kunnen doen om de persoonsgegevens van de getuige Y te achterhalen.

4.3      Mededelingen over het verloop van de procedure worden door het gerechtshof via het roljourmaal kenbaar gemaakt. Het was voor verweerder, bij gebreke van brieven van het gerechtshof, derhalve niet mogelijk deze aan klager door te zenden. Ter zake valt hem derhalve evenmin een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.4      Het is begrijpelijk dat verweerder niet heeft gereageerd op de akte uitlating en voorwaardelijke eisvermindering, aangezien deze akte in het voordeel van klager was en een reactie daarop enkel tot vertraging in de procedure zou hebben geleid. Klager heeft, naar de voorzitter begrijpt, in zijn repliek ook zelf te kennen gegeven dat, als de akte inderdaad in zijn voordeel was, hij het prima vindt dat verweerder niet meer heeft gereageerd.

4.5      De voorzitter zal, nu op grond van het  bovenstaande niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder te maken valt, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet beslissen dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter:

beslist dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 17 november 2016.

Griffier                                                                                                           Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 november 2016

verzonden aan:

-           klager 

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is:

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.