ECLI:NL:TADRSHE:2016:179 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-1001/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:179
Datum uitspraak: 15-11-2016
Datum publicatie: 18-11-2016
Zaaknummer(s): 16-1001/DB/LI
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Door klager aangedragen kwesties zijn al onderwerp geweest van (tuchtrechtelijk) onderzoek en/of tuchtrechtelijke beoordeling dan wel klager heeft geen eigen belang dan wel de redelijke termijn was verstreken. Deken mocht nader onderzoek weigeren. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 15 november 2016

in de zaak 16-1001/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 27 oktober 2016 met kenmerk K16-103, door de raad ontvangen op 28 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1        Klager is gehuwd geweest met mevrouw mr. H, advocaat. Klager heeft sinds 2007 meerdere vergelijkbare klachten tegen mr. H ingediend bij verweerder en zijn voorgangers.

1.2        Klager is van mening dat mr. H het beheer van de Stichting Beheer Derdengelden niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat verweerder onderzoek zou moeten doen naar de transacties die sinds 2003 via de derdengeldrekening hebben plaatsgevonden.

1.3        In dat verband heeft klager verweerder verzocht om onderzoek te doen naar de administratie van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van advocaat mr. H en de herkomst van de gelden van mr. H. Klager heeft verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt doordat verweerder niet aan klagers verzoeken tegemoet komt. Verweerder heeft de aansprakelijkstelling van klager afgewezen.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in zijn hoedanigheid van deken, ondanks vele verzoeken van klager, niet de administratie van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van advocaat mr. H noch de herkomst van de gelden van mr. H heeft gecontroleerd, ten gevolge waarvan klager schade heeft geleden.

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. In een aantal van de door klager genoemde zaken heeft verweerder, nadat door de direct belanghebbende een klacht was ingediend, onderzoek gedaan. Een van die klachten heeft geleid tot een dekenbezwaar en had betrekking op de mutaties op de derdengeldrekening van mr. H. Het dekenbezwaar is door de raad van discipline in het ressort Amsterdam bij beslissing van 26 mei 2009 gegrond verklaard. De klacht van de belanghebbende was vanwege het verstrijken van de redelijke termijn niet-ontvankelijk.

3.2       Klager heeft zich beklaagd over mr. H waarbij hij haar verweet het beheer van de Stichting Beheer Derdengelden niet goed te hebben uitgevoerd en zich gelden van de derdengeldrekening te hebben toegeëigend, een zwarte bankrekening van de ING in Zwitserland te hebben en deze bedragen niet aan de Belastingdienst op te geven, gelden van cliënten te hebben verduisterd, aanzienlijke bedragen van cliënten onder zich te hebben en te weigeren deze terug te betalen. Bij beslissing d.d. 12 februari 2015 (15-004A) heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Amsterdam de klachten deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.

3.3       Bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (10-307A) d.d. 9 september 2010 is geoordeeld dat klager op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat gelden, aan klager toebehorende, zijn verdwenen van de derdengeldrekening van de Stichting Beheer Derdengelden van mr. H. Het door klager tegen deze beslissing ingestelde verzet is bij beslissing d.d. 21 maart 2011 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (10-307A) ongegrond verklaard.  

3.4       Ter zake vordering “G”: Bij beslissing d.d. 19 december 2011 (11-185A) heeft de raad van discipline in het resort Amsterdam geoordeeld dat klager geen eigen belang heeft bij zijn klacht betrekking hebbend op betalingen die mr. H namens G had geïnd.

3.5       Ter zake vordering “N-P”: Uit het door klager overgelegde bankrekeningafschrift blijkt enkel dat een bedrag is overgemaakt op de derdengeldrekening van Van D. Van een betrokkenheid of onjuist gebruik van de derdengeldrekening van mr. H is niet gebleken.

3.6       Ter zake vordering “R BV/A”: Er is niet gebleken dat de betaling via de derdengeldrekening van mr. H is verlopen. Bovendien heeft klager verweerder eerst op 29 mei 2016 verzocht om deze kwestie te onderzoeken, terwijl de kwestie betrekking heeft op een (vermeende) vordering uit 2006. Vanwege het tijdsverloop kan geen onderzoek worden gedaan of een tuchtrechtelijke reactie worden gegeven.

3.7       Ter zake vordering “P”:  Het door klager overgelegde overzicht is niet duidelijk en voorts is deze kwestie reeds beoordeeld door de tuchtrechter. Bij beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (10-307A) d.d. 9 september 2010 is geoordeeld dat niet is gebleken dat mr. H in haar hoedanigheid van advocaat was opgetreden. Het door klager tegen deze beslissing ingestelde verzet is bij beslissing d.d. 21 maart 2011 van de raad van discipline in het ressort Amsterdam (10-307A) ongegrond verklaard. 

3.8       Ter zake vordering “D”: Klager is geen belanghebbende. Verweerder verwijst in dat verband naar de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Amsterdam d.d. 12 februari 2015 (15-004A).

3.9       Ter zake vordering “JvH”:  Klager is geen belanghebbende en het tijdsverloop staat aan onderzoek in de weg.

3.10     Ter zake vordering “S”: Klager is in deze kwestie geen belanghebbende.

3.11     Ter zake de door klager overgelegde vermogensopstelling van mr. H “datum huwelijk en op 31-12-2006” merkt verweerder op dat niet duidelijk is door wie en ten behoeve waarvan dit stuk is opgesteld.

3.12     Ter zake de door klager overgelegde verklaring van de heer L merkt verweerder op dat hij twijfelt aan het waarheidsgehalte van deze verklaring en dat uit de verklaring ook niet blijkt wat de relatie is met de werkzaamheden van mr. H als advocaat.

3.13     Met betrekking tot klagers stelling dat mr. H zich schuldig maakt aan witwaspraktijken merkt verweerder op dat de tuchtrechter zich reeds op 12 februari 2015 over deze kwestie heeft gebogen (beslissing d.d. 12 februari 2015 (15-004A) van de voorzitter van de raad van discipline in het resort Amsterdam).

3.14     Verweerder acht zich gezien de eerdere onderzoeken en uitspraken van de tuchtrechter voldoende gekweten van zijn taak als deken en ziet geen aanleiding om opnieuw in te gaan op verzoeken van klager om onderzoek te doen naar de derdengeldrekening of privérekeningen van mr. H. Zowel verweerders voorgangers als verweerder zelf hebben de door klager ingediende klachten steeds serieus onderzocht en in voorkomende gevallen is over de klachten door de tuchtrechter beslist. 

4             BEOORDELING

4.1      De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van deken. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van deken, geldt het advocatentuchtrecht voor hem slechts met de hierna te formuleren beperking. Indien een advocaat zich bij de vervulling van een andere taak dan die van advocaat zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten dat (ook) in strijd is met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem dan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Derhalve ligt ter beoordeling aan de voorzitter slechts voor de vraag of verweerder zich bij de uitoefening van zijn taak als deken zodanig heeft gedragen of misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd.

4.2      De voorzitter stelt vast dat verweerder uitvoerig heeft gemotiveerd om welke redenen hij geen gevolg meer heeft gegeven aan de verzoeken van klager om onderzoek te doen naar de administratie van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van advocaat mr. H en naar de herkomst van de gelden van mr. H. In dat verband heeft verweerder betoogd dat met betrekking tot de door klager genoemde (vermeende) vorderingen en kwesties heeft te gelden dat klager ofwel niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, ofwel geen onderzoek kan worden gedaan of een tuchtrechtelijke reactie kan worden gegeven vanwege het tijdsverloop, ofwel dat de kwestie reeds onderwerp is geweest van een onderzoek en/of tuchtrechtelijke beoordeling. Ter zake van alle door klager voorgelegde kwesties achtte verweerder in zijn hoedanigheid van deken kennelijk goede gronden aanwezig om niet aan de verzoeken van klager om een onderzoek in te stellen tegemoet te komen.

4.3      De voorzitter is van oordeel dat in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het standpunt dat verweerder, door klagers verzoeken tot het verrichten van onderzoek niet te honoreren, zijn taak als deken zodanig heeft verwaarloosd of zich in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dat geoordeeld zou kunnen worden dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De voorzitter zal de klacht dan ook met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op  15 november 2016.

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2016

verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager,  verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                      a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl