ECLI:NL:TADRSHE:2016:161 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-613/DB/ZWB/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:161
Datum uitspraak: 17-10-2016
Datum publicatie: 21-10-2016
Zaaknummer(s): 16-613/DB/ZWB/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet adequaat te reageren en op te treden tijdens instructiefase deken en na dekenstandpunt. Hoofdelijke omslagen niet voldaan. Gegrond. Voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 17 oktober  2016

in de zaak 16-613/DB/ZWB/d

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 28 juni 2016 met kenmerk K16-058 , door de raad ontvangen op 30 juni 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016 in aanwezigheid van de deken, verweerder en de heer T, vertegenwoordiger van klaagster in klachtzaak 16-612/DB/ZWB. Van de gelijktijdige behandeling van het onderhavige dekenbezwaar en de klachtzaak met kenmerk 16-612/DB/ZWB is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-           de brief van de deken d.d. 28 juni 2016 en de daaraan gehechte stukken.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1      Op 11 december 2014 heeft R B.V. aan verweerder de opdracht verstrekt om de incasso van openstaande facturen te verzorgen. Verweerder heeft de opdracht bij e-mailbericht d.d. 17 december 2014 bevestigd. Het tweetal bij dit e-mailbericht gevoegde voorschotnota’s ten bedrage van ieder € 544,50 is op 22 december 2014 door R B.V. voldaan.

2.2      Tijdens een telefoongesprek in februari 2015 heeft verweerder aan R B.V. zijn verontschuldigingen aangeboden voor het feit dat hij nog geen actie had ondernomen in de incassodossiers. Op 30 maart, 20 april, 11, 19 en 28 mei, 2, 10, 16 en 23 juni 2015 heeft R B.V. schriftelijk gerappelleerd, op welke berichten verweerder niet heeft gereageerd.

2.3      Bij e-mailbericht d.d. 28 juni 2015 heeft R B.V.  de deken verzocht om te bevorderen dat verweerder alsnog actie zou ondernemen om de dossiers af te wikkelen. Mevrouw mr. K., stafjurist van het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de stafjurist”, heeft telefonisch contact opgenomen met verweerder, die heeft toegezegd direct contact met R B.V. op te nemen.

2.4      Op 22 juli 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen R B.V. en verweerder waarbij verweerder heeft toegezegd de conceptdagvaardingen voor zijn aanstaande vakantie aan R B.V. toe te sturen. Omdat R B.V. de toegezegde conceptdagvaardingen echter niet ontving heeft R B.V. op 30 augustus, 14 en 28 september en 14 en 19 oktober 2015 wederom schriftelijk gerappelleerd, waarop verweerder niet heeft gereageerd.

2.5      Bij brief d.d. 5 november 2015 heeft R B.V. bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij brief d.d. 18 november 2015 heeft de stafjurist de klacht doorgestuurd aan verweerder met het verzoek voor of uiterlijk op 9 december 2015 te reageren. Omdat een reactie uitbleef heeft de stafjurist verweerder bij brief d.d. 10 december 2015 verzocht om alsnog binnen tien dagen te reageren. Omdat een reactie wederom uitbleef heeft de stafjurist verweerder bij brief d.d. 23 december 2015, tevens verzonden per e-mail, bericht dat indien zijn reactie niet voor of uiterlijk op 28 december 2015 om 13.00 uur zou zijn ontvangen, de deken haar onderzoek naar de klacht zou afronden zonder rekening te houden met het eventuele verweer van verweerder en dat dat de deken zich alsdan zou beraden over het indienen van een dekenbezwaar.

2.6      Bij faxbericht d.d. 28 december 2015 heeft verweerder gereageerd, waarbij hij aan de stafjurist heeft medegedeeld dat hij de gang van zaken en de gebrekkige communicatie met R B.V. betreurt. Verweerder heeft voorts aan de stafjurist medegedeeld dat hij in contact zou treden met R B.V. teneinde een oplossing tot stand te brengen. 

2.7      Bij brief d.d. 28 december 2015 heeft de stafjurist R B.V. en verweerder bericht dat de zaak voor een periode van drie weken werd aangehouden.

2.8      Bij e-mailbericht d.d. 19 januari 2016 heeft R B.V. de stafjurist bericht dat zij niets van verweerder had vernomen.

2.9      Bij brief d.d. 21 januari 2016 heeft de deken haar standpunt aan R B.V. en verweerder kenbaar gemaakt. De deken heeft partijen bericht dat zij verwachtte dat de tuchtrechter de klacht gegrond zou verklaren.

2.10    Bij brief d.d. 25 januari 2016 heeft de stafjurist verweerder opgeroepen voor een gesprek met de deken en de adjunct-secretaris op 1 februari 2016 om 10.30 uur. Tijdens het gesprek met de deken heeft verweerder aangegeven dat hij de gang van zaken betreurt en dat hij de onjuistheid van zijn handelen inziet.

2.11    Naar aanleiding van een e-mailbericht van diezelfde dag van R B.V., waarin zij verweerder heeft gevraagd om haar te berichten of verweerder de behandeling van de incassodossiers al dan niet ter hand wilde nemen, heeft verweerder bij e-mailbericht d.d. 2 februari 2016 aan R B.V. zijn excuses aangeboden en heeft hij aan R B.V. voorgesteld om een afspraak te maken voor een bespreking, die op 16 februari 2016 heeft plaatsgevonden.

2.12    Tijdens de bespreking op 16 februari 2016 heeft verweerder aan R B.V. toegezegd dat hij de concept-dagvaardingen uiterlijk op 19 februari 2016 aan R B.V. zou toesturen, dat hij de dagvaarding naar aanleiding van het commentaar van R B.V. op 22 februari 2016 zou aanpassen en dat hij de definitieve dagvaarding op 23 februari 2016 aan de wederpartij zou toesturen.

2.13   Op 19 februari 2016 heeft R B.V. de concept-dagvaarding in één dossier ontvangen. In het andere dossier heeft R B.V. geen conceptdagvaarding ontvangen. Op 22 februari 2016 heeft R B.V. haar opmerkingen aan verweerder toegestuurd. Eerst na ruim een week heeft R B.V. de gecorrigeerde versie van de dagvaarding van verweerder ontvangen, waarna een tweede correctie nodig was. Op 1 maart 2016 heeft R B.V. wederom opmerkingen aan verweerder toegestuurd.

2.14   Omdat R B.V. vervolgens niets meer van verweerder had vernomen heeft zij verweerder bij e-mailbericht d.d. 12 april 2016 een rappel gestuurd. Omdat R B.V. ook op dat e-mailbericht geen reactie van verweerder had ontvangen heeft zij verweerder bij e-mailbericht d.d. 26 april 2016 een rappel gestuurd met het verzoek om binnen 24 uur te reageren. Bij e-mailbericht d.d. 26 april 2016 heeft verweerder R B.V. bericht dat hij op 28 april 2016 telefonisch contact zou opnemen.

2.15   Op 28 april 2016 heeft verweerder de voicemail van R B.V. ingesproken. Bij e-mailbericht d.d. 11 mei 2016 heeft verweerder R B.V. bericht dat hij van 29 april tot en met 9 mei 2016 afwezig was wegens vakantie en dat hij diezelfde dag telefonisch contact zou opnemen met R B.V.

2.16   Verweerder heeft ondanks sommaties d.d. 18 juni en 20 juli 2015 de ordebijdrage over het jaar 2015 ten bedrage van € 739,82 niet voldaan.

2.17   Verweerder heeft ondanks sommatie d.d. 14 juni 2016 de ordebijdrage over het jaar 2016 ten bedrage van € 757,02 niet voldaan.

3          BEZWAAR

                          3.1     Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.      de dossiers van cliënte R B.V. niet voortvarend heeft behandeld, ook niet nadat de cliënte hem meermaals had aangemaand en ook niet nadat namens de deken bemiddelend was ingegrepen, en hij vervolgens in de klachtprocedure heeft nagelaten voortvarend te handelen en de afspraken, gemaakt met deken en de cliënte, niet is nagekomen;

2.      de hoofdelijke omslag over het jaar 2015 niet heeft voldaan;

3.      de hoofdelijke omslag over het jaar 2016 niet heeft voldaan.

4          VERWEER

4.1      Onderdeel 1

Verweerder erkent dat de behandeling van de zaken door zijn toedoen vertraging heeft opgelopen en dat hij tijdens de instructiefase bij de deken niet adequaat heeft opgetreden. Verweerder betreurt de gang van zaken en de gebrekkige communicatie met R B.V. en biedt hiervoor zijn excuses aan. Door persoonlijke omstandigheden heeft verweerder steken laten vallen.

4.2      Onderdelen 2 en 3

Verweerder erkent de hoofdelijke omslag over de jaren 2015 en 2016 niet te hebben voldaan en zegt toe spoedig alsnog te zullen betalen.

5          BEOORDELING

5.1      Onderdeel 1

          Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en als door verweerder erkend staat vast dat in december 2014 een tweetal incasso-opdrachten heeft gegeven aan verweerder en dat verweerder, ondanks herhaalde aansporingen van zowel klaagster als de deken, deze incasso-opdrachten niet heeft uitgevoerd. Verweerder is zijn toezeggingen niet nagekomen. Verweerder heeft enkel in een van de incassozaken een concept-dagvaarding opgesteld, verdere werkzaamheden zijn niet verricht.

5.2     In de zaak met kenmerk 16-612/DB/ZWB, waarin vandaag eveneens uitspraak wordt gedaan, is naar aanleiding van een door cliënte R B.V. ingediende klacht geoordeeld dat verweerder bij de behandeling van de incassozaken jegens R B.V. ernstig is tekort geschoten en dat hem daarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht is gegrond verklaard en aan verweerder is een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar opgelegd.

5.3     Nu een deel van onderdeel 1 van het dekenbezwaar ziet op tuchtrechtelijke verwijten die inhoudelijk gelijk zijn aan de eerdere klacht van klaagster R B.V. in de klachtzaak 16-612/DB/ZWB en deze klachtzaak door de raad reeds is behandeld en op deze klacht reeds is beslist, behoeft het onderdeel van het dekenbezwaar, voor zover dat ziet op het tekortschieten van verweerder jegens klaagster R B.V. vanwege het niet (voortvarend) behandelen van de incassodossiers geen afzonderlijke tuchtrechtelijke reactie; wel kan vastgesteld worden dat de klacht gegrond is.

5.4     De deken verwijt verweerder voorts dat hij ook in de klachtprocedure heeft nagelaten voortvarend te handelen.

5.5     In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig terwijl zij de taken vervullen die hun bij verordening zijn opgelegd. Gedragsregel 37 schrijft voor dat een advocaat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, verplicht is om alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken.

5.6     Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat verweerder bij herhaling niet heeft gereageerd op verzoeken van de deken om een reactie op de door klaagster R B.V. ingediende klacht.

5.7     De deken verwijt verweerder voorts dat hij de afspraken, gemaakt met deken en cliënte R B.V., niet is nagekomen. De raad is van oordeel dat dit verwijt wordt bevestigd door de overgelegde stukken en verweerder heeft ook erkend dat hij ook in de klachtprocedure niet adequaat heeft gereageerd en gehandeld. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.

5.8    Onderdelen 2 en 3

Verweerder heeft erkend dat hij de hoofdelijke omslag over de jaren 2015 en 2016 nog niet heeft voldaan. Door zijn financiële verplichtingen jegens de Orde niet na te komen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De onderdelen 2 en 3 van het dekenbezwaar zijn derhalve gegrond.

6          MAATREGEL

6.1      In de Advocatenwet is aan de raden van toezicht en daarmede aan de deken onder meer opgedragen toezicht te houden op een behoorlijke uitoefening van de praktijk alsmede op een behoorlijke financiële praktijkvoering. Het was in dat kader dat de deken verweerder verzocht om te reageren op tegen hem ingediende klachten.

6.2      Verweerder heeft  niet tijdig op verzoeken van de deken om een reactie op door klaagster R B.V. tegen verweerder ingediende klacht gereageerd en is met klaagster R B.V. na bemiddeling door de deken gemaakte afspraken niet naar behoren nagekomen. Verweerder heeft hiervoor berouw getoond.

6.3      Het belemmeren van de deken in diens hiervoor omschreven taakuitoefening rechtvaardigt als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige bezwaar staat echter niet op zichzelf. Aan verweerder zijn reeds eerder tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd, weliswaar niet wegens het niet reageren op verzoeken van de deken en het niet nakomen van financiële verplichtingen, maar dat neemt niet weg dat het tuchtrechtelijk verleden van verweerder naar het oordeel van de raad in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de aard van de op te leggen maatregel.

6.4      De ernst van de aan verweerder te maken tuchtrechtelijke verwijten en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in aanmerking genomen, is de raad van oordeel dat het opleggen van een voorwaardelijke schorsing met  na te melden bijzondere voorwaarde op zijn plaats is.

7        KOSTENVEROORDELING

7.1.    De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart onderdeel 1 van het bezwaar van de deken, voor zover dat ziet op het tekortschieten van verweerder bij de behandeling van de incassodossiers van klaagster R B.V., gegrond

-        verklaart onderdeel 1 van het bezwaar van de deken, voor zover dat ziet op verweerders optreden tijdens de instructiefase bij de deken en het niet naar behoren nakomen van na bemiddeling door de deken met klaagster R B.V. gemaakte afspraken, gegrond;

-        verklaart de onderdelen 2 en 3 van het bezwaar van de deken gegrond;

-        legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 weken, met bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar, aan een in art. 46  Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt en onder de bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen 30 dagen na heden alsnog de hoofdelijke omslag over het jaar 2015 en de hoofdelijke omslag over het jaar 2016 voldoet;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr.  G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. H.C.M. Schaeken en U.T. Hoekstra ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2016.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2016

verzonden aan:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl