ECLI:NL:TADRSHE:2016:149 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-841/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:149
Datum uitspraak: 20-09-2016
Datum publicatie: 26-09-2016
Zaaknummer(s): 16-841/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten over de kwaliteit van de dienstverlening betreffende hetzelfde feitencomplex kunnen niet opnieuw ter beoordeling aan de tuchtrechter worden voorgelegd, indien daarover eerder onherroepelijk is beslist. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  20 september 2016

in de zaak 16-841/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 7 september 2016 met kenmerk K16-086, door de raad ontvangen op 8 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Verweerder heeft in december 2011 in een civiele procedure de rechtsbijstand aan klager overgenomen van de voorgaande advocaat van klager. Op 15 januari 2014 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Verweerder heeft klager bij brief van 31 januari 2014 gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep tot 15 april 2014. Verweerder heeft klager geadviseerd geen hoger beroep in te stellen.

1.2      Klager heeft al eerder een klacht ingediend over het optreden van verweerder in voormelde civiel procedure. Deze klacht is bij de raad bekend onder referentienummer L 318-2014. Klager heeft verweerder in deze zaak verweten dat:

1.    verweerder  nagelaten heeft belangrijke stukken (schadestaat sedert mei 2007) aan de rechter over te leggen;

2.    verweerder nagelaten heeft aangifte te doen van stafbare feiten;

3.    verweerder dd. 18 februari en 30 mei 2014 excessief gedeclareerd heeft.

Deze klacht is door de voorzitter van de raad bij beslissing van 17 december 2014 als kennelijk ongegrond afgewezen. Het door klager tegen deze beslissing ingestelde verzet is bij beslissing van de raad van 9 november 2015 ongegrond verklaard.

1.3       Klager heeft zich op 21 april 2016 opnieuw tot de deken gewend met een klacht over verweerder.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

1.    heeft nagelaten stukken aan de rechter voor te leggen;

2.    van de wederpartij afkomstige feiten niet aan de getuige heeft voorgehouden;

3.    een hoger beroepstermijn niet heeft veilig gesteld en daardoor de schade voor klager heeft vergroot.

4.    heeft nagelaten aangifte te doen van grove beledigingen van de wederpartij aan het adres van klager. 

3             VERWEER

3.1       Alle onderdelen van de klacht zijn al eerder door klager bij de tuchtrechter aan de orde gesteld (klachtzaak L 314-2014) en door de tuchtrechter beoordeeld (beslissing van de voorzitter van 17 december 2014 en van de raad van 9 november 2015).

4             BEOORDELING

4.1      Ingevolge het bepaalde in artikel 47b lid 1 Advocatenwet kan een advocaat niet andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van die advocaat een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen.

4.2      De onderdelen  1 en 4 zijn expliciet als klachtonderdeel in klachtzaak L314-2014 naar voren gebracht en door de tuchtrechter beoordeeld. Aangezien tegen de beslissing van de raad van 9 november 2015 ingevolge het bepaalde in artikel 47h lid 7 geen rechtsmiddel kan worden ingesteld, is in deze klachtzaak onherroepelijk door de tuchtrechter beslist. Dat klager ondanks het bepaalde in artikel 47h lid 2 Advocatenwet toch hoger beroep heeft ingesteld en vervolgens verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de voorzitter van het Hof van Discipline, doet hieraan niets af.

4.3      De onderdelen 2 en 3 van de klacht hebben eveneens betrekking op hetzelfde feitencomplex als aan de klacht in klachtzaak L 314-2014 ten grondslag heeft gelegen. Ook in deze onderdelen van de klacht beklaagt klager zich over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder in de civiele procedure. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat een advocaat ervan mag uitgaan dat indien zijn optreden in een civielrechtelijke procedure tuchtrechtelijk is beoordeeld, hij niet andermaal met klachten over zijn optreden wordt geconfronteerd, welk uitgangspunt zou worden ondermijnd, indien steeds opnieuw een nieuwe klacht over hetzelfde optreden zou kunnen worden geformuleerd. De klachtonderdelen twee en drie maken onderdeel uit van de algemene klacht dat verweerder in de behartiging van de belangen van klager tekort is geschoten, waarop door de tuchtrechter reeds onherroepelijk is beslist. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel geldt bovendien dat dit onderdeel tijdens de mondelinge behandeling en in de overwegingen van de raad die tot ongegrondheid van het verzet hebben geleid eveneens aan de orde is geweest, zodat klager ter zake niet opnieuw klachtrecht toekomt.

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk  niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op  20  september 2016.

Griffier                                                                        Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op22 september 2016

verzonden aan:

- klager

-  verweerder

-  de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl