ECLI:NL:TADRSHE:2016:138 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-331/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:138
Datum uitspraak: 05-09-2016
Datum publicatie: 09-09-2016
Zaaknummer(s): 16-331/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat behoeft, behoudens uitzonderingen op grond van de Wwft, waarvan in deze niet is gebleken, niet na te gaan met welke gelden zijn cliënt zijn declaratie betaalt. Klaagster komt geen klachtrecht toe ter zake het al dan niet ten onrechte niet aanvragen van een toevoeging door de advocaat van de wederpartij. Geen gronden in verzet aangevoerd die leiden tot een ander oordeel. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 5 september

in de zaak 16-331/DB/ZWB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline van 1 mei 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 26 november 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 april 2016 met kenmerk K 15-130 , door de raad ontvangen op 11 april 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 1 mei 2016 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) beslist dat de klacht gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond is.

1.4      Bij brief van 8 mei 2016 , door de raad ontvangen op 10 mei 2016, heeft klager tijdig verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 juni 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 8 mei 2015.

2          FEITEN en KLACHT

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3          VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

1.         De rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 in de beslissing van de voorzitter zijn onjuist. Verweerster wist namelijk ontzettend goed op welk rekeningnummer van welke bank het bedrag van € 4.000,00 was gestort, aangezien zij:

a.         zelf kopie van het rekeningafschrift met daarop het bedrag van € 4.000,00 heeft overgelegd in een gerechtelijke procedure tussen klaagster en haar ex-partner;

b.         telefonisch contact heeft opgenomen met haar cliënt, nadat klaagster beslag had laten leggen op het salaris van haar cliënt, bij gelegenheid waarvan zij heeft gezegd: “hoe denk jij mij nu nog te gaan betalen? Er staat geld apart van verkoop paarden, hiervan kun jij mij betalen”.

2.         Gelet op de gehanteerde argumenten onder rechtsoverweging 4.2 kan slechts worden geconcludeerd dat geen enkel onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van Wwft-praktijken. Klaagster vecht al drie jaar tegen de hennepmaffia, die voor een schijntje eigenaar van haar stallencomplex wil worden en haar ex-partner  is veroordeeld omdat hij de naam van de koper van de paarden niet wil noemen, terwijl de koper die paarden voor witwaspraktijken kan gebruiken.

4          BEOORDELING

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De raad volgt klaagster niet in  haar eerste verzetsgrond dat uit het door verweerster in de kort gedingprocedure overgelegde bankafschrift blijkt dat verweerster wist met welke gelden haar cliënt haar declaraties heeft voldaan. Uit het  betreffende bankafschrift blijkt enkel op welke rekening de ex-echtgenoot van klaagster een bedrag van € 4.000,- heeft gestort. Het zegt niets over de afkomst van het geld, noch over de middelen waaruit de ex-echtgenoot van klaagster de declaratie van verweerster heeft voldaan.

4.2      Ten aanzien van het door klaagster geciteerde telefoongesprek tussen verweerster en haar cliënt overweegt de raad het volgende. Aangezien klaagster niet heeft deelgenomen aan dit telefoongesprek en verweerster overigens de inhoud van het citaat van klaagster betwist kan ook deze verzetsgrond niet slagen. Nu klaagster geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat er sprake was van handelen in strijd met de Wwft, heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat verweerster niet gehouden was om na te gaan met welke gelden haar cliënt haar declaratie heeft betaald. 

4.3      Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter onderdeel 1 van de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond en onderdeel 2 van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.4      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en A.J.F. van Dok , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 september  2016.

Griffier                                                                                             Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 6 september 2016

verzonden aan:

-           klaagster

-           verweerster

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.