ECLI:NL:TADRSHE:2016:130 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-694/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2016:130
Datum uitspraak: 26-07-2016
Datum publicatie: 01-09-2016
Zaaknummer(s): 16-694/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat mag in beginsel afgaan op de informatie van zijn cliënt. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 26  juli 2016

in de zaak 16-694/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 20 juli 2016 met kenmerk 48/15/069K, door de raad ontvangen op 21 juli 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     De persoonlijke holding van klager is aandeelhouder van B Holding BV, welke BV aandeelhouder en bestuurder is van B projectontwikkeling BV, verder te noemen B. De cliënte van verweerder, Bouwcombinatie H, verder te noemen H,  was verwikkeld in een geschil met B betreffende door H vermeende betalingsverplichtingen van B aan H.

1.2     Verweerder schreef in zijn brief van 3 december 2013 aan de advocaat van B onder meer het volgende :

(……)

Pas nadat de heer (…..) in privé aan mijn cliënte had bevestigd dat mijn cliënte er van uit kon gaan en er zelfs op mocht vertrouwen dat alle betalingsverplichtingen jegens mijn cliënte zouden worden nagekomen, is mijn cliënte overgegaan tot opheffing van het retentierecht. Zonder deze toezegging van de heer (…..) in privé had mijn cliënte het retentierecht beslist niet prijsgegeven, omdat vanwege de op dat moment reeds bekende weigering om termijn 83 goed te keuren, mijn cliënte gelet op het bepaalde in artikel 6:80 BW nog altijd een opschortingsrecht had.

Kortom: anders dan u thans beweert, zijn door de betalingstoezeggingen van de heer (…..) voor hem wel degelijk verplichtingen ontstaan, in die zin dat, indien (…..) Projectontwikkeling BV (onverhoopt) niet bereid of in staat zou zijn om haar betalingsverplichtingen na te komen, mijn cliënte gerechtigd is om uw cliënt op nakoming daarvan aan te spreken.

1.3       De advocaat van B heeft per email van 3 december 2013 geantwoord, waarop verweerder bij brief dd. 6 december 2013 heeft gereageerd.

1.4       De advocaat van B schreef bij brief van 10 december onder meer het volgende :

            “(…..) Ik gaf u in dat telefoongesprek al aan dat voor cliënte en de heer (….) in privé de maat vol is n u de laatste in uw brief werd geconfronteerd met een gekunstelde aansprakelijkstelling in privé voor verplichtingen van (……)  jegens de bouwcombinatie.

Cliënten hebben nog even uw voorstel afgewacht teneinde uit de impasse te komen, maar zien in uw brief dd. 6 december 2013 geen onvoorwaardelijke intrekking van dit onzalige plan noch een welgemeend excuus.”

1.5            Verweerder heeft bij brief van 5 februari 2014 aan de advocaat van klager geschreven dat voor zover er nog een misverstand bestond over de intrekking van de stellingen van H rond de eventuele privé aansprakelijkheid van klager in de brieven van 3 en 6 december 2013, H bereid was ook nog te bevestigen dat klager niet had toegezegd de vorderingen van B op H vanuit privé te voldoen. De advocaat van klager heeft bij brief van 12 februari 2014 geschreven dat daarmee een einde was gekomen aan de voor klager onverkwikkelijke situatie. Op 15 juli 2014 heeft een gesprek tussen klager en verweerder plaatsgevonden.

1.6       Op 13 oktober 2015 heeft klager zich met een klacht over verweerder  tot de deken gewend.

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

klager door verweerder in privé is aangesproken voor een schuld van de aan klager gelieerde vennootschap B, terwijl het voor verweerder evident was dat klager zich nooit persoonlijk aan de schuld verbonden had.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       Ondanks dat klager vanaf het begin direct heeft laten weten dat van enige betalingstoezegging door klager in privé nimmer sprake is geweest, heeft verweerder volhard in zijn stellingen en beweringen dat dit wel het geval was en heeft hij dit dus in juridische zin trachten te construeren en in feite geforceerd, zulks op oneigenlijke gronden en vanuit oneigenlijke motieven, namelijk om tussen de betrokken professionele partijen betwist meerwerk betaald te krijgen. Verweerder heeft de persoonlijke-/privébelangen van klager hiermee genegeerd en veronachtzaamd. Het is klager gaandeweg duidelijk geworden dat al vooraf was uitgedacht dat hij op 15 november 2013 in een gesprek zou worden gelokt om hem onder zware druk te zetten en van hem betalingstoezeggingen in privé te krijgen. De reactie van klager op de brief van 3 december 2013 had voor verweerder aanleiding moeten zijn om bij zijn cliënte te verifiëren hoe het gesprek op 15 november 2013 precies was verlopen.

2.3       Het gesprek op 15 juli 2014 heeft op verzoek van verweerder plaatsgevonden, toen hem duidelijk werd dat klager overwoog een klacht tegen hem in te dienen.

3          VERWEER

3.1     Verweerder trad op voor H tegen B. Wegens het onbetaald laten van aanzienlijke vorderingen van H op B heeft tussen vertegenwoordigers van H en klager op 15 november 2013 een gesprek plaatsgevonden. Omdat verweerder niet aanwezig was bij dit gesprek, heeft een van de vertegenwoordigers hiervan achteraf verslag gedaan aan verweerder. Verweerder heeft uit dit verslag begrepen dat klager de toezegging had gedaan dat hij er persoonlijk voor instond dat B haar betalingsverplichtingen jegens H zou nakomen. Verweerder heeft in het belang van zijn cliënte de toezegging van klager in zijn brief van 3 december 2013 aan de advocaat van klager bevestigd en aangegeven dat de mondeling gedane toezegging inhield dat indien B niet aan haar betalingsverplichtingen zou willen of kunnen voldoen, klager op betaling daarvan kon worden aangesproken.

3.2     Door de brieven van verweerder van 3 en 6 december 2013 is een impasse tussen partijen ontstaan. Louter en alleen om de impasse te doorbreken heeft H middels de brief van verweerder van 5 februari 2014 haar stellingen betreffende de privé-aansprakelijkheid van klager in de brieven van 3 en 6 december 2013 ingetrokken. De advocaat van klager schreef bij brief van 12 februari 2014 dat daarmee einde was gekomen aan de voor B onverkwikkelijke situatie.

3.3     Verweerder heeft op verzoek van klager op 15 juli 2014 een plezierig verlopen gesprek met klager gevoerd. Verweerder heeft tijdens dit gesprek geen excuses gemaakt, maar slechts aangegeven de situatie te betreuren. Over het al dan niet achteraf bezien klakkeloos volgen van stellingen en beweringen is niet gesproken. Via de advocaat van klager vernam verweerder (opnieuw) dat de kwestie met het gesprek was afgedaan. Klager  stelt de kwestie door de indiening van de klacht voor de derde maal aan de orde.

3.4     Verweerder heeft steeds in opdracht van en in het belang van zijn cliënte gehandeld. Op verweerder rust geen zorgplicht om rekening te houden met de persoonlijke-/privébelangen van klager.

4          BEOORDELING

4.1       De klacht betreft het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij  de beoordeling van een dergelijke klacht geldt als uitgangspunt dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot maar mag ook niet worden misbruikt, wat het geval kan zijn als de belangen van de wederpartij (klager) nodeloos worden geschaad. Voorts geldt dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat de advocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid daarvan.

4.2       Verweerder trad op voor zijn cliënte H en hoefde daarbij in beginsel enkel rekening te houden met de belangen van H. In dat kader stond het verweerder vrij om in zijn brieven van 3 en 6 december 2013 het standpunt van H dat klager tijdens het gesprek van op 13 november 2013 had toegezegd dat hij er persoonlijk voor in zou staan dat B haar betalingsverplichtingen jegens H zou nakomen, weer te geven. Dat klager zich niet kon verenigen met de weergave van het gesprek van 15 november 2013 door H, betekent nog niet dat dit voor verweerder aanleiding had moeten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door H aan hem verschafte informatie. Kernpunt van een geschil is immers dat partijen van mening verschillen over feiten en omstandigheden. Het is de taak van een advocaat het standpunt van zijn cliënt weer te geven, waartegen de andere partij zich kan verweren. Het door verweerder verwoorde standpunt van H heeft klaarblijkelijk tot een discussie tussen partijen geleid, waarna H om haar moverende redenen heeft bevestigd dat klager niet had toegezegd de vorderingen van B op H vanuit zijn privégelden te zullen doen. Dit betekent nog niet dat verweerder in zijn brief van 3 en 6 december 2013 aan de advocaat van B stellingen heeft verwoord waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Evenmin is gebleken dat, zoals klager veronderstelt, er sprake was van een door verweerder uitgedacht plan om klager op 15 november 2013 in een gesprek te lokken om van hem betalingstoezeggingen te krijgen om deze daarna schriftelijk te bevestigen .

4.3       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter beslist:

met toepassing van artikel 46j Advocatenwet dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op    26   juli 2016

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2016

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster, verweerder/verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch,

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl