ECLI:NL:TADRSGR:2016:236 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-615/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:236
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 22-01-2017
Zaaknummer(s): 16-615/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond verklaard. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 19 december 2016

in de zaak 16-615/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 juli 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij  e-mail van 17 december 2014 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij e-mail van 7 januari 2015 en bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 7 januari 2015, heeft klager zijn klacht aangevuld.

1.3 Bij brief aan de raad van 22 juni 2016 met kenmerk K364 2014 dk/sh, door de raad ontvangen op 24 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4 Bij beslissing van 20 juli 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 21 juli 2016 is verzonden aan klager.

1.5 Bij e-mail van 1 augustus 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6 Bij brief van 25 oktober 2016, door de raad ontvangen op 27 oktober 2016, heeft klager zijn verzet nader toegelicht.

1.7 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 november 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.8 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is, althans was, werkzaam als taxichauffeur. Hij was lid van taxionderneming X, een coöperatie.

2.2 Taxionderneming X heeft tezamen met twee andere taxiondernemingen taxionderneming Y, een stichting, opgericht.

2.3 Aan taxionderneming Y is exclusief het vervoer van en naar een bepaalde luchthaven toegekend. Taxionderneming Y heeft hiervoor taxionderneming X ingeschakeld. Taxionderneming X heeft vervolgens twintig concessieplaatsen verdeeld onder haar leden, waaronder klager.

2.4 Naar aanleiding van klachten van passagiers over klager heeft taxionderneming Y bij brief van 5 juli 2013 aan taxionderneming X verzocht om de concessieplaats van klager aan een andere chauffeur toe te wijzen.

2.5 Taxionderneming X heeft klager bij brief van 7 juli 2013 als volgt bericht:

“Het bestuur [van taxionderneming X] heeft op vrijdag 5 juli 2013 een brief ontvangen van het bestuur van [taxionderneming Y] met het verzoek u met onmiddellijke ingang het gebruik van de concessieplaats binnen [taxionderneming X] te beëindigen. Dit naar aanleiding van opnieuw een klacht omtrent het gedrag van u tegen een van de nieuwe cliënten (...). Mede doordat u in de afgelopen jaren al diverse klachten heeft veroorzaakt en daarvoor al diverse malen bent gewaarschuwd en berispt door het bestuur van [taxionderneming U], is het bestuur van [taxionderneming X] genoodzaakt het verzoek van [taxionderneming Y] toe te kennen (...)”

2.6 Verweerder heeft beide taxiondernemingen namens klager op 1 november 2013 gedagvaard in kort geding en (onder meer) gevorderd te bepalen dat de bij besluiten van 5 juli en 7 juli 2013 opgelegde maatregel van het beëindigen van gebruik van klager van de concessieplaats werd opgeschort totdat over de rechtsgeldigheid en de rechtmatigheid van deze besluiten in de bodemprocedure was beslist.

2.7 De voorzieningenrechter heeft de vordering van klager bij vonnis van 28 november 2013 toegewezen, onder de opschortende voorwaarde dat klager binnen twee weken na de datum van het vonnis ter zake van het geschil over de concessie een bodemprocedure aanhangig zou maken.

2.8 In het vonnis van 28 november 2013 is in rechtsoverweging 4.2 onder meer het volgende opgenomen:

“[Klager] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat in de aanloop naar de aan hem recent opgelegde (nieuwe) maatregel van het beëindigen van het gebruik door hem van een concessieplaats op de luchthaven geen hoor en wederhoor is toegepast (...).

2.9 Klager heeft niet binnen veertien dagen na het vonnis van 28 november 2013 een bodemprocedure aanhangig gemaakt.

2.10 Op 18 december 2013 heeft een buitengewone algemene ledenvergadering van taxionderneming X plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering heeft het bestuur van taxionderneming X voorgesteld om klager als lid te ontzetten. Het voorstel tot ontzetting is aangenomen.

2.11 Taxionderneming X heeft klager bij brief van 31 december 2013 bericht dat zij de samenwerking met en het lidmaatschap van klager per 31 december 2013 heeft beëindigd.

2.12 Verweerder heeft taxionderneming X op 6 mei 2014 laten dagvaarden. Hij heeft onder meer vernietiging gevorderd van het besluit van de buitengewone algemene ledenvergadering.

2.13 Bij vonnis van 22 oktober 2014 heeft de rechtbank de vorderingen van klager afgewezen en klager veroordeeld in de proceskosten. In rechtsoverweging 3.2 van dit vonnis is het volgende opgenomen:

“[Klager] stelt daartoe het volgende. (...) Voorts zijn de specifieke gedragingen die hem worden verweten niet aan de orde geweest tijdens de algemene ledenvergadering en staan deze evenmin vermeld in de opzeggingsbrief. [Klager] heeft de notulen, de oproepingsbrief en machtigingen niet kunnen controleren en geen verweer kunnen voeren tegen de beweerdelijke klachten. (...)”

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van klager. Naar de mening van klager heeft verweerder in de twee procedures die hij namens klager heeft aangespannen onder meer te weinig aangegeven dat de klachten die tegen klager zijn ingediend nimmer waren onderzocht en dat klager nimmer in de gelegenheid is gesteld om op de klachten te reageren. In zijn repliek verwijt klager verweerder dat hij klagers visie (omtrent misstanden binnen taxionderneming X) tijdens het kort geding onvoldoende naar voren heeft gebracht.

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen. 

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden voor het verzet niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij wijst de raad in het bijzonder op de uitvoerige e-mail van verweerder aan klager d.d. 12 november 2014, waarin hij voor klager de zaken - inclusief de met klager afgesproken strategie en de overwegingen m.b.t. het al dan niet nemen van bepaalde (rechts)maatregelen - op een rijtje heeft gezet alsmede op het feit dat klager uiteindelijk met een vergoeding ter beëindiging van het conflict heeft ingestemd. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 19 december 2016 verzonden.