ECLI:NL:TADRSGR:2016:232 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-558/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:232
Datum uitspraak: 28-11-2016
Datum publicatie: 11-01-2017
Zaaknummer(s): 16-558/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 november 2016

in de zaak 16-558/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 juli 2016 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 30 mei 2016 met kenmerk K306 2015 dk/ab, door de raad ontvangen op 31 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 18 juli 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 19 juli 2016 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 18 augustus 2016, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 oktober 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder, vergezeld van zijn kantoorgenoot [kantoorgenoot].

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van:

- het verzetschrift van klaagster van 18 augustus 2016 met bijlagen;

- de brief van verweerder van 7 oktober 2016 met bijlage;

- de brief van klaagster van 7 oktober 2016 met bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is o.a. verwikkeld in een geschil met haar benedenbuurvrouw met wie zij, als eigenaresse van het daarboven gelegen appartement, samen een Vereniging van Eigenaren vormt. Zij heeft zich op 8 juni 2015 per e-mail tot het kantoor van verweerder gewend.

2.2 Op 19 juni 2015 heeft klaagster een gesprek gehad met een kantoorgenoot van verweerder.

2.3 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 27 juni 2015 bericht dat hij de zaak van klaagster, vanwege de vakantieperiode, pas twee weken later inhoudelijk in behandeling zou kunnen nemen. Indien klaagster daar bezwaar tegen zou hebben, zou verweerder haar kunnen doorverwijzen naar een andere advocaat.

2.4 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 28 juni 2015 bericht dat zij er geen bezwaar tegen had om twee weken te wachten.

2.5 Op 31 juli 2015 heeft verweerder klaagster per e-mail als volgt bericht.

“(…) Naar aanleiding van de bespreking die u heeft gehad met mijn kantoorgenoot (…) en ons (telefonisch) contact dat daarop volgde, bevestig ik u hierbij dat u mij heeft verzocht uw belangen te behartigen als advocaat in verband met een drietal zaken (…).

1. Een geschil dat u heeft met uw onderbuurvrouw (…) over de door haar geplaatste en door haar zoon als slaapkamer in gebruik zijnde bouwkeet in haar achtertuin. Mijn werkzaamheden zouden er in eerste instantie uit bestaan om uit te zoeken of voor het plaatsen van de bouwkeet een vergunning nodig was en of het gebruik dat van de bouwkeet gemaakt wordt in strijd is met het bestemmingsplan. (…);

2. Een geschil dat u heeft met [onderbuurvrouw van klaagster] omtrent het gebruik van de bij uw elektrische installatie behorende aardpen. Indien u inderdaad kunt aantonen dat (…) onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van de aardpen, dan zouden we de buurvrouw kunnen aanschrijven met het verzoek om de onrechtmatige toestand door een elektricien te laten oplossen. (…);

3. Een geschil dat u heeft met de voormalig beheerder van de VvE, (…) die u wenst aan te spreken wegens wanprestatie. (…)”

2.6 Vervolgens heeft een mailwisseling plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.

2.7 Bij e-mail van 28 augustus 2015 heeft klaagster verweerder als volgt bericht:

“(…) Mijn keus liet ik vallen op [advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is], doordat ik gecharmeerd was van de publicaties in de media. Voorts had ik een plezierig en terzake kundig gesprek met uw kantoorgenoot (…), waardoor mijn keus werd onderstreept. Ik heb u nooit ontmoet, maar tot nu toe mis ik erg veel aan o.m. inzet, daadkracht en actie. (…)”

2.8 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 3 september 2015 bericht dat hij met de advocaat van de wederpartij van klaagster had afgesproken om een bespreking tussen partijen te laten plaatsvinden in aanwezigheid van beide advocaten. Klaagster heeft daarmee ingestemd.

2.9 Op 7 oktober 2015 vanaf 10.00 uur heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster, haar onderbuurvrouw en beide advocaten. Diezelfde dag, om 09.30 uur en na afloop van de bespreking van 10.00 uur, hebben besprekingen plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder.

2.10 Bij e-mail van 10 oktober 2015 heeft klaagster verweerder met betrekking tot de aardpen bericht dat haar voorkeur uitging naar procederen.

2.11 Bij e-mail van 12 oktober 2015 heeft klaagster verweerder onder meer als volgt bericht:

“(…) Om mij alvast van één lawaaifactor te ontdoen ben ik genoodzaakt mijn toestemming voor het drummen in te trekken. Ik verzoek u daarmee rekening te houden wanneer u aan de slag gaat met het resultaat van de bespreking van 7 oktober j.l.”

2.12 Bij e-mail van 22 oktober 2015 heeft verweerder klaagster een conceptvoorstel voor de advocaat van de onderbuurvrouw van klaagster toegestuurd onder toevoeging van een aan klaagster gerichte tekst met (onder meer) de volgende inhoud:

“(…) U woont nu eenmaal in een oud huis dat erg gehorig is; enige geluidsoverlast moet u dan ook dulden. Dat buren rekening met elkaar dienen te houden is een fatsoensnorm (en daar sturen wij op aan), maar kan helaas niet worden afgedwongen. Alleen wanneer u aantoonbaar ernstige geluidsoverlast ondervindt kan hier (mogelijk via een rechter) wat aan worden gedaan; echter op basis van wat u mij heeft aangegeven is dit naar mijn mening onvoldoende. (…) Verder acht ik het (los van de baten en kosten hiervan) weinig kansrijk om [de voormalig beheerder van de VvE] in rechte aan te spreken wegens wanpresteren. Dat u zich onder druk gezet voelde om ergens mee in te stemmen is hiervoor onvoldoende. (…) Voor wat betreft de aardpen heb ik u ook al meerdere keren aangegeven dat ik hier absoluut niet over zou procederen. Daarom heb ik nu opgenomen dat u een bedrag van € 150,-- vergoed wil hebben. (…) De hal, ruimte bovenaan trap naar kelder en pad voortuin worden als gemeenschappelijke ruimtes gezien. (…) De toestemming om een kwartier per dag te drummen heb ik niet ingetrokken, maar aangekondigd dat dit zal gebeuren wanneer de situatie niet verbetert. (…)”

2.13 Klaagster heeft op dit conceptvoorstel gereageerd, waarna verweerder haar een nieuw concept heeft voorgelegd. Vervolgens is het concept nog meerdere malen aangepast.

2.14 Bij e-mail van 30 oktober 2015 heeft verweerder klaagster bericht dat zij steeds aangaf een recht van overpad te hebben over het tuinpad, de hal en het voorportaal van de kelder, maar dat verweerder meende dat er geen sprake was van een recht van overpad.

2.15 Klaagster heeft verweerder per e-mail van 2 november 2015 bericht dat zij het niet eens was met deze stelling van verweerder.

2.16 Uiteindelijk heeft verweerder het definitieve voorstel op 12 november 2015 naar de advocaat van de onderbuurvrouw van klaagster gezonden.

2.17 De advocaat van de onderbuurvrouw van klaagster heeft verweerder bij e-mail van 20 november 2015 bericht dat zijn cliënte niet akkoord ging met het voorstel.

2.18 Op 24 november 2015 heeft klaagster verweerder medegedeeld dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wenste te maken.

2.19 Bij brief van 10 december 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.20 Bij brief van 25 januari 2016 heeft verweerder zich tegen de klacht verweerd. Klaagster heeft vervolgens op 16 februari 2015 gerepliceerd, waarna verweerder op 30 maart 2016 heeft gedupliceerd.

2.21 Op 9 mei 2016 heeft de deken partijen schriftelijk zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

2.22 Bij brief van 18 mei 2016 heeft klaagster de deken verzocht het klachtdossier door te zenden naar de raad van discipline.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich niet, althans onvolledig in stukken heeft verdiept;

b) onvoldoende voortvarend te werk is gegaan en geen doortastendheid, daadkracht en/of gedrevenheid ten toon heeft gespreid;

c) geen kennismakingsgesprek met klaagster heeft gevoerd;

d) te veel tijd heeft gespendeerd aan de financiële kant van zijn werkzaamheden;

e) klaagster (te) veel zelf heeft laten doen;

f) klaagsters bezwaren tegen de handelwijze van de wederpartij niet, of onvoldoende serieus heeft genomen;

g) van veel zaken niet of onvoldoende op de hoogte was;

h) klaagster tijdens het gesprek op 7 oktober 2015 met de wederpartij niet, althans onvoldoende heeft bijgestaan;

i) na dit gesprek alles met de mantel der liefde heeft willen bedekken en klaagster onder meer heeft meegedeeld niet over de aardpen te zullen gaan procederen en dat het uitzicht op de bouwketen in de tuin van de wederpartij wel meeviel;

j) na de bespreking op 7 oktober 2015 pas op 22 oktober 2015 een eerste conceptovereenkomst heeft toegestuurd;

k) in deze conceptovereenkomst de wederpartij te veel tegemoet kwam en getracht heeft klaagster afstand te laten doen van haar al meer dan 35 jaar bestaand recht van overpad;

l) uiteindelijk bij brief van 12 november 2015 een voorstel aan de wederpartij heeft gedaan dat bij brief van 20 november 2015 van de advocaat van de wederpartij is afgewezen;

m) een voorstel aan de wederpartij heeft gedaan en niet bereid was voor klaagster te procederen;

n) alles in twijfel heeft getrokken wat klaagster heeft aangevoerd;

o) slordig te werk is gegaan, hetgeen klaagster ertoe noopte hem de toepasselijke wetsartikelen mee te delen;

p) klaagster EUR 3.000,- in rekening heeft gebracht zonder enig resultaat te behalen.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond heeft bevonden. Volgens klaagster is er voldoende bewijs voor de gestelde verwijten.

3.3 Als bijlage bij haar brief van 7 oktober 2016 aan de raad heeft klaagster een e-mailbericht gevoegd van de advocaat van de wederpartij, verzonden op 29 april 2016. Volgens klaagster blijkt uit (onder meer) dit e-mailbericht dat verweerder en de advocaat van de wederpartij bezig zijn geweest met een van tevoren opgezet plan. Volgens klaagster was er sprake een ‘set-up’ en van onderonsjes tussen de beide advocaten.

4 BEOORDELING

4.1 Voor zover klaagster haar oorspronkelijke klacht – blijkens de inhoud van haar brief van 7 oktober 2016 – wenst aan te vullen met nieuwe verwijten, zal de raad deze verwijten niet in zijn oordeel betrekken aangezien deze niet als onderdeel van de klacht zijn voorgelegd aan de deken en de deken deze verwijten derhalve niet heeft kunnen onderzoeken. De voorzitter heeft deze verwijten evenmin in haar beoordeling kunnen betrekken. Indien klaagster ten aanzien van deze nieuwe verwijten een oordeel van de raad wenst, dient zij zich daartoe opnieuw tot de deken te wenden. Hetgeen hierna wordt overwogen heeft enkel betrekking op de klachtonderdelen a tot en met p zoals opgenomen onder 3.1.

4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2016 verzonden.