ECLI:NL:TADRSGR:2016:226 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-354/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:226
Datum uitspraak: 21-11-2016
Datum publicatie: 22-12-2016
Zaaknummer(s): 16-354/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 21 november 2016

in de zaak 16-354/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 31 mei 2016 op de klacht van:

klager

tegen:   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 juli 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 april 2016 met kenmerk R 2016/31 cij, door de raad ontvangen op 7 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 31 mei 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard ingevolge artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet, welke beslissing op 31 mei 2016 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 21 juni 2016, door de raad ontvangen op 22 juni 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 19 september 2016 in aanwezigheid van klager. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 21 juni 2016 en de op 26 augustus 2016 van klager ontvangen aanvullende stukken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is verwikkeld in een geschil met zijn ex-echtgenote. In dat kader is hij door verschillende advocaten bijgestaan, onder wie verweerder. De rechtsbijstand door verweerder heeft plaatsgevonden in de periode van 2003 tot uiterlijk 2008/2009.

2.2 Klager heeft verweerder benaderd om voor hem een procedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (“Sv”) te voeren.

2.3 Op 15 juni 2015 heeft klager het dekenspreekuur bezocht. Naar aanleiding van een brief van klager van 16 juni 2015 heeft de deken op 14 juli 2015 een gesprek met hem gevoerd. Tijdens deze bespreking heeft klager de deken zijn klachtbrief d.d. 13 juli 2015 overhandigd. [Verweerder] heeft verweer gevoerd tegen de klacht.

2.4 Bij brief van 15 maart 2016 heeft de deken klager en verweerster zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt. Klager heeft de deken daarop bericht dat hij doorzending van het klachtdossier naar de raad van discipline wenste.

2.5 Klager heeft de raad van discipline bij brief van 26 april 2016 aanvullende stukken toegestuurd, welke door de raad op 28 april 2016 zijn ontvangen en zijn toegevoegd aan het dossier.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ernstig tekort is geschoten in de te verlenen bijstand aan klager. Verweerder heeft de artikel 12 Sv-procedure volgens klager compleet verzaakt.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen. 

 4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet.

4.2  Daarom moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 november 2016

Deze beslissing is in afschrift op 21 november 2016 verzonden.