ECLI:NL:TADRSGR:2016:217 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-380/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:217
Datum uitspraak: 14-11-2016
Datum publicatie: 15-12-2016
Zaaknummer(s): 16-380/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. De raad komt tot de slotsom dat verweerder, doordat de afdelingen notariaat en advocatuur binnen hetzelfde kantoor waar verweerder werkzaam is voor èn tegen (leden van) dezelfde familie werkzaamheden hebben verricht, een schijn van belangenverstrengeling heeft opgeroepen. De klacht is gegrond. Verweerder heeft direct nadat klaagster haar klacht had ingediend zijn werkzaamheden gestaakt. Voorts heeft hij, hoewel de deken had aangegeven dat het hem vrijstaat om voor klaagsters broer op te treden in het geschil met de erven, zichzelf alsnog teruggetrokken omdat klaagster aangaf dat zij hiermee niet akkoord ging en de klacht aan de raad voorlegde. Bovendien heeft verweerder geen tuchtrechtelijk verleden. Dit alles heeft de raad mee laten wegen in zijn beslissing om af te zien van het opleggen van een maatregel.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 november 2016

in de zaak 16-380/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster, mede namens haar zuster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 27 november 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 14 april 2016 met kenmerk K084 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 14 april 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2016 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    De ouders en broer van klaagster zijn bijgestaan door één of meer notarissen van het kantoor van verweerder betreffende het opstellen van een akte van verdeling van de vennootschap onder firma van klaagsters broer en vader (2004), het passeren van een akte van levering van een tuinbouwbedrijf (2008) en het opstellen van testamenten van de ouders (2010).

2.2    In 2012 hebben klaagsters ouders een woning verkocht aan haar broer. De akte van levering is gepasseerd door notaris K. verbonden aan het kantoor van verweerder. In de akte van levering is opgenomen dat de koopprijs niet betaald behoefde te worden wegens verrekening met een door klaagsters broer gestelde vordering op haar ouders op basis van een onverschuldigde betaling in 2008 van de derdengeldrekening van het kantoor van verweerder aan klaagsters ouders.

2.3    In 2013 is er een geschil ontstaan tussen klaagsters broer en hun ouders over de gestelde vordering. In dat geschil is klaagsters vader bijgestaan door mr. B. van [advocatenkantoor] en mr. D. van het kantoor van verweerder is voor haar broer opgetreden. Klaagsters vader heeft geen bezwaar gemaakt hiertegen.

2.4    Verweerder heeft mr. D. opgevolgd als advocaat van klaagsters broer.

2.5    Nadat de ouders van klaagster waren overleden heeft notaris M. van het kantoor van verweerder zich tot klaagster gewend met de vraag of zij haar bij de afwikkeling van de nalatenschap behulpzaam kon zijn.

2.6    Klaagsters broer heeft haar zus in haar hoedanigheid van executeur aangeschreven ter zake van de vordering zijnerzijds op de nalatenschap, die ook is opgenomen in de akte van levering uit 2012. Partijen verschillen van mening over het bestaan van die vordering en een eventuele verjaring daarvan.

2.7    Ook in dit geschil wordt klaagsters broer bijgestaan door verweerder.

2.8    Bij brief van 27 november 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij als advocaat is opgetreden voor de broer van klaagster, terwijl notarissen binnen hetzelfde kantoor werkzaamheden hebben verricht voor de familie van klaagster. Hierdoor is op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling ontstaan. Klaagster is van oordeel dat het verweerder niet is toegestaan op te treden voor haar broer ter zake van de door hem gestelde vordering op de nalatenschap, omdat hij via de notarissen K. en M. over vertrouwelijke informatie beschikt die relevant is voor het hiervoor vermelde geschil betreffende de afwikkeling van de nalatenschap, waarmee hij zijn voordeel kan doen. Klaagster kan er niet op vertrouwen dat de notarissen de hun bekende informatie niet delen met verweerder of een andere advocaat van het kantoor.

3.2    Klaagster heeft aangegeven dat zij betwijfelt of er een strikte scheiding bestaat tussen de afdeling advocatuur en de afdeling notariaat van het kantoor waar verweerder werkzaam is. Zij vermoedt dat notaris K. en daarmee verweerder beschikt over vertrouwelijke stukken, die relevant kunnen zijn voor het geschil tussen de erven en waarover de andere erven niet beschikken. Ter toelichting heeft zij verwezen naar de beslissing van het Hof van Discipline van 16 mei 2014 (ECLI:NL:TAHVD:2014:208).

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft betwist dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling. Het staat hem vrij om klaagsters broer bij te staan. Verweerder beroept zich op de zogenaamde ‘chinese wall’ tussen de dossiers en gegevensbestanden van de afdeling advocatuur en de afdeling notariaat van het kantoor waar hij werkzaam is. Het kantoor heeft voor beide afdelingen ook aparte derdengeldrekeningen. Verweerder stelt dat hij niet beschikt en ook niet kan beschikken over vertrouwelijke informatie van de afdeling notariaat van zijn kantoor, waarmee hij dus ook niet zijn voordeel kan doen.

4.2    Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de broer van klaagster in zijn geschil met haar een beroep doet op de dwingende bewijskracht van een authentieke akte die is verleden door notaris K. Bij de onderliggende transactie was klaagsters broer zelf partij, zodat hij kan beschikken over de stukken betreffende de transactie en de belangenverstrengeling daarin niet kan zijn gelegen. Klaagster heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerder beschikt over informatie waarover klaagsters broer uit hoofde van zijn hoedanigheid van partij bij de betreffende transactie niet zou mogen beschikken.

4.3    Indien de raad van oordeel is dat verweerder wel een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, verzoekt hij om hem geen maatregel op te leggen. Dit met name omdat hij meteen nadat de klacht bij hem bekend was geworden zijn werkzaamheden voor klaagsters broer heeft gestaakt en nadat klaagster de klacht aan de raad had voorgelegd zich als advocaat van haar broer heeft teruggetrokken.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat dient te voorkomen dat hij in een belangenconflict geraakt. Ook de schijn dat de advocaat zich aan belangenverstrengeling schuldig maakt dient te worden vermeden.

5.2    De raad stelt vast dat het huidige geschil tussen klaagsters broer en de erven betrekking heeft op de geldigheid van de vordering van klaagsters broer op de erven die destijds als een vordering op hun vader in de akte van levering betreffende de woning is vermeld. Dit houdt geen verband met de inhoud van de werkzaamheden van de notaris. Hiermee gaat de vergelijking met de door klaagster aangehaalde uitspraak van het hof mank en is in casu geen sprake van belangenverstrengeling.

5.3    Vervolgens dient de raad de vraag te beantwoorden of een schijn van belangenverstrengeling is ontstaan.

5.4    Zoals klaagster ter zitting naar voren heeft gebracht afficheert het kantoor waar verweerder werkzaam zich als een kantoor dat twee disciplines onder één dak bundelt. Met betrekking tot verweerder staat op de website van zijn kantoor dat hij adviseert en procedeert in erfrechtelijke kwesties.

5.5    Uit de feiten kan worden opgemaakt dat klaagsters ouders en broer een vaste relatie hadden met de afdeling notariaat van kantoor van verweerder. Voorts is klaagster, na het overlijden van haar ouders, door een notaris van het kantoor benaderd met de vraag of zij diensten voor haar kan verrichten.

5.6    In het conflict dat vervolgens is ontstaan tussen klaagsters broer en de andere erven is verweerder namens klaagsters broer tegen de andere erven opgetreden.

5.7    De raad komt gelet hierop tot de slotsom dat verweerder, doordat de afdelingen notariaat en advocatuur binnen hetzelfde kantoor waar verweerder werkzaam is voor èn tegen (leden van) dezelfde familie werkzaamheden hebben verricht, een schijn van belangenverstrengeling heeft opgeroepen. De klacht is daarmee gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad ziet aanleiding om af te zien van het opleggen van een maatregel en heeft daartoe het volgende mee laten wegen. Verweerder heeft direct nadat klaagster haar klacht had ingediend zijn werkzaamheden gestaakt. Voorts heeft hij, hoewel de deken had aangegeven dat het hem vrijstaat om voor klaagsters broer op te treden in het geschil met de erven, zichzelf alsnog teruggetrokken omdat klaagster aangaf dat zij hiermee niet akkoord ging en de klacht aan de raad voorlegde. Ten slotte heeft de raad mee laten wegen dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2016 verzonden.