ECLI:NL:TADRSGR:2016:214 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-887/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:214
Datum uitspraak: 03-10-2016
Datum publicatie: 15-12-2016
Zaaknummer(s): 16-887/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek. Op grond van vaste jurisprudentie kunnen slechts feiten of omstandigheden die de persoon van de tuchtrechter betreffen grond zijn voor wraking. In de onderhavige zaak is een fout gemaakt door de griffie van de raad. Daaraan ligt geen enkele voorafgaande beslissing dan wel handelen of nalaten van de gewraakte tuchtrechters ten grondslag. Het wrakingsverzoek is kennelijk ongegrond en wordt afgewezen.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) van 3 oktober 2016

in de zaak 16-887/DH/DH

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen

tuchtrechters van de raad, ingediend door:

verzoeker.

1        De procedure

1.1    Bij de raad is een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet tegen verzoeker aanhangig met zaaknummer 16-830/DH/DH. Dit verzoek is op 5 september 2016 door de raad ontvangen en op 12 september 2016 ter zitting behandeld door mrs. [tuchtrechters].

1.2.    Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft verzoeker zich bij mail en fax van 16 september 2016 (met bijlagen) tot de raad gewend. Bij brief van 19 september 2016 heeft de hoofdgriffier van de raad namens de behandelend voorzitter verzoeker laten weten dat de raad op zijn mails en faxbericht geen acht meer zou slaan, omdat deze na sluiting van het onderzoek ter zitting waren binnengekomen. Deze brief is abusievelijk door de griffie naar een onjuist mailadres gestuurd, het mailadres van een niet bij de zaak betrokken derde. Deze derde heeft de mail doorgestuurd naar verzoeker.

1.3    Bij verzoekschrift van 21 september 2016 heeft verzoeker de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde tuchtrechters. Deze hebben laten weten niet in de wraking te berusten. [Voorzitter] heeft dit, mede namens de overige gewraakte tuchtrechters, nader toegelicht in een notitie van 23 september 2016.

2        Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2    De gronden voor de wraking komen in de kern op het volgende neer. Verzoeker acht de raad niet meer in staat om zijn zaak onafhankelijk en/of onpartijdig te behandelen, omdat hij een vordering tot schadevergoeding op de raad heeft. Deze vordering is (kort samengevat) gebaseerd op het onrechtmatige handelen van de raad door vertrouwelijke stukken naar derden te sturen.

2.3    Op grond van vaste jurisprudentie kunnen slechts feiten of omstandigheden die de persoon van de tuchtrechter betreffen grond zijn voor wraking. In de onderhavige zaak is een fout gemaakt door de griffie van de raad. Daaraan ligt geen enkele voorafgaande beslissing dan wel handelen of nalaten van de gewraakte tuchtrechters ten grondslag. Daarom kan daaraan ook niet de gevolgtrekking worden verbonden dat hun rechterlijke onpartijdigheid hierdoor schade zou kunnen lijden. Daarbij komt nog dat indien verzoeker ten gevolge van deze fout schade zou lijden, hij niet een vordering heeft op de raad, maar op de Staat der Nederlanden.

2.4    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.5    Gelet op het hiervoor overwogene, alsmede op artikel 4 van het wrakingsprotocol van de raad, moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

Beslissing

De wrakingskamer:

- wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.F. Baaij, voorzitter, en mrs. T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.N. Schuurmans-van Erkel en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2016.    

Deze beslissing is in afschrift op 3 oktober 2016 verzonden.