ECLI:NL:TADRSGR:2016:212 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-524/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:212
Datum uitspraak: 24-10-2016
Datum publicatie: 30-11-2016
Zaaknummer(s): 16-524/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft in een faillissementszaak onvoldoende gereageerd op verzoeken van een curator tot overdracht van bij verweerder in behandeling zijnde dossiers en is zijn toezeggingen aan de curator en de deken ten aanzien van de overdracht niet nagekomen. Bezwaar gegrond. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en kostenveroordeling t.b.v. de NOvA.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 24 oktober 2016

in de zaak 16-524/DH/DH

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 mei 2016 met kenmerk K126 2016 dk/sh, door de raad ontvangen op 30 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 22 augustus 2016 in aanwezigheid van de deken, bijgestaan door [stafjurist], en verweerder.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Bij arrest van 9 februari 2016 van het hof Den Haag zijn de heer X en de heer Y (hierna: de faillieten) in staat van faillissement verklaard. Beide faillieten werden bijgestaan door verweerder. Mr. N. werd aangesteld als curator.

2.2    Verweerder had een zestal dossiers van de faillieten in behandeling. Bij brief van 15 februari 2016 heeft de curator verweerder verzocht hem bepaalde stukken uit deze dossiers toe te zenden.

2.3    Via de postblokkade bereikte de curator een brief van verweerder, gedateerd 19 februari 2016, gericht aan de faillieten. In deze brief was onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Bijgaand schrijven ontving ik van de curator: ik verzoek u met klem: niet op vragen van curator te reageren; niet mondeling en ook niet per email; alleen naar mij verwijzen. (…)”

2.4    Op 19 februari 2016 zond verweerder één van de faillieten een factuur voor door hem in 2015 verrichte werkzaamheden, met het verzoek tot betaling daarvan over te gaan. 

2.5    Bij brieven van 25 februari 2016 heeft de curator de faillieten onder meer het volgende bericht:

“Bijgaande brief van [verweerder] ontving ik via de postblokkade. (…) Ten aanzien van de inhoud van de brief, merk ik op dat [verweerder] u adviseert om niet op mijn vragen in te gaan. Op grond van artikel 105 Faillissementswet bent u echter verplicht om mij als curator (rechtstreeks) alle gevraagde inlichtingen te verschaffen. (…)”

2.6    Op 4 maart 2016 heeft de curator verweerder schriftelijk verzocht om binnen vijf dagen alle lopende dossiers ten aanzien van de faillieten volledig aan de curator over te dragen. Voorts heeft de curator verweerder bericht dat, indien hij niet aan het verzoek zou voldoen, de curator de deken zou verzoeken om bemiddeling.

2.7    Bij brief van 11 maart 2016 heeft de curator de deken verzocht om te bemiddelen.

2.8    Bij brief van 16 maart 2016 heeft een stafjurist van de Haagse Orde van Advocaten verweerder als volgt bericht:

“Namens de deken (…) zend ik u hierbij een afschrift van een brief van

11 maart jl. die wij ontvingen van [de curator], waarin deze aangeeft dat u, ondanks zijn herhaalde verzoeken daartoe nog altijd niet de dossiers inzake [faillieten] aan hem heeft overgedragen. Graag ontvang ik binnen één week na heden (…) uw commentaar op deze brief. Ik verzoek u vriendelijk daarbij tevens aan te geven of u voornemens bent de dossiers te gaan overdragen en zo nee, wat daar de reden van is.”

2.9    De deken heeft verweerder voorts verzocht om zijn verhinderdata kenbaar zodat een gesprek kon worden ingepland.

2.10    Aangezien verweerder niet op deze verzoeken reageerde, heeft de deken hem bij e-mail van 24 maart 2016 nogmaals verzocht zijn verhinderdata door te geven alsmede een schriftelijke reactie te geven op het bemiddelingsverzoek van de curator.

2.11    Bij e-mail van 24 maart 2016 heeft verweerder de deken zijn verhinderdata kenbaar gemaakt, hem bericht dat inzage of overdracht van de dossiers niet zonder toestemming van zijn cliënten kon geschieden en dat hij de deken een volledig overzicht zou doen toekomen van het financiële feitencomplex.

2.12    De deken heeft het onder 2.11 bedoelde overzicht niet van verweerder ontvangen.

2.13    Op 31 maart 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Haagse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren verweerder, de deken en een stafjurist aanwezig. In het verslag van dit gesprek is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) [Verweerder] stelt zich op het standpunt niet gehouden te zijn om het volledige dossier over te dragen, aangezien er vertrouwelijkheid op rust. (…) Volgens [verweerder] is de voorgeschiedenis niet erg fris, en wil hij samen met de curator kijken naar de mogelijkheden. [De deken] geeft aan dat het aan de curator is om te beoordelen of er mogelijkheden zijn om de procedure voort te zetten. [Verweerder] is het wel met [de deken] eens, maar blijft van oordeel dat delen van het dossier zodanig vertrouwelijk zijn dat die niet behoeven te worden overgedragen. (…) [De deken] geeft aan dat [verweerder] contact moet opnemen met [de curator], teneinde hem de dossiers te verstrekken (...). Voorts dient hij zijn cliënten er ook op te wijzen dat zij gehouden zijn om de curator alle informatie te verstrekken waarom wordt gevraagd.”

2.14    Bij brief van 1 april 2016 heeft de deken verweerder als volgt bericht:

“(…) Tijdens het gesprek heb ik u duidelijk gemaakt dat ik van u verwacht dat u de volledige (…) dossiers die in uw bezit zijn overdraagt aan [de curator]. Graag verneem ik binnen vijf werkdagen na heden dat u daartoe bent overgegaan. Mochten er documenten zijn waarvan u betwijfelt of deze aan [de curator] moeten worden gezonden, hetgeen slechts in uitzonderingsgevallen aan de orde zal kunnen zijn, dan verneem ik graag om welke reden u die mening bent toegedaan en ontvang ik tevens graag afschrift van die documenten ter beoordeling. (…)”

2.15    Bij brief van 6 april 2016 heeft de curator de deken bericht dat hij de dossiers nog altijd niet van verweerder had ontvangen. Daarop heeft de deken verweerder bij brief van 8 april 2016 verzocht om de deken uiterlijk 13 april 2016 te berichten dat hij de dossiers had overgedragen aan de curator.

2.16    Op 22 april 2016 heeft de curator verweerder en de deken bericht dat hij de dossiers nog niet van verweerder had ontvangen. Vervolgens heeft verweerder de curator op 25 april 2016 per e-mail bericht: “Heden of morgen is verzending voorzien”. Op 28 april en 9 mei 2016 heeft de curator verweerder opnieuw om toezending van de dossiers verzocht.

2.17    Bij brief van 11 mei 2016 heeft de deken verweerder voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld om de dossiers aan de curator af te geven, bij gebreke waarvan een dekenbezwaar tegen hem zou worden ingediend.

2.18    Bij e-mail van 24 mei 2016 heeft de curator de deken bericht dat hij nog niet alle dossiers van verweerder had ontvangen.

2.19    Bij brief van 27 mei 2016 heeft de deken een dekenbezwaar jegens verweerder ingediend bij de raad van discipline.

2.20    Ten tijde van de zitting op 22 augustus 2016 had verweerder nog geen uitvoering had gegeven aan het verzoek tot overdracht van de dossiers.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in een faillissementszaak onvoldoende reageert op verzoeken van een curator tot overdracht van bij verweerder in behandeling zijnde dossiers, alsmede dat hij toezeggingen aan de curator en aan de deken ten aanzien van de overdracht van de dossiers niet gestand doet.

3.2    Ter toelichting op het bezwaar heeft de deken aangevoerd dat ondanks ten minste acht verzoeken van de curator en vier verzoeken van de deken om over te gaan tot overdracht van de dossiers, alsmede een gesprek met de deken, verweerder nalaat om de dossiers over te dragen. Verweerder handelt in strijd met gedragsregels 1, 17 en 37. Bovendien hindert hij de afwikkeling van het faillissement door de curator, waardoor mogelijk schade kan ontstaan aan de zijde van schuldeisers.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de deken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn bezwaar. Uit de brief d.d. 16 maart 2016 van de deken, zoals opgenomen onder 2.8, blijkt volgens verweerder dat sprake is van vooringenomenheid, aangezien de deken er reeds op voorhand van uitging dat verweerder de dossiers diende af te geven aan de curator.

4.2    Voorts heeft verweerder zich beroepen op zijn verschoningsrecht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ook een failliet recht heeft op vertrouwelijkheid bij rechtsbijstand.

4.3    Ter zitting van 22 augustus 2016 van de raad heeft verweerder aangegeven dat hij bereid is om de stukken waarvan hij meent dat deze niet aan de curator dienen te worden verstrekt, aan de deken over te leggen zodat de deken daarover zijn oordeel kan geven.

5    BEOORDELING

5.1    Anders dan verweerder is de raad van oordeel dat niet uit de brief van de deken van 16 maart 2016, noch overigens uit het dossier blijkt dat sprake is van vooringenomenheid van de deken. Het bezwaar is derhalve ontvankelijk.

5.2    Zijn verschoningsrecht kan verweerder de deken niet tegenwerpen. De deken heeft verweerder bovendien aangeboden om documenten waarvan verweerder betwijfelde of deze aan de curator moesten worden gezonden, vooraf te beoordelen. Verweerder is niet op dit aanbod ingegaan. Overigens heeft verweerder zich bij de toezeggingen die hij heeft gedaan niet op het verschoningsrecht beroepen.

5.3    Dat verweerder na herhaalde verzoeken van de deken en ondanks verschillende toezeggingen aan zowel de deken als de curator de dossiers niet aan de curator heeft verstrekt, kan hem tuchtrechtelijk worden aangerekend. Verweerder heeft aldus niet alleen gehandeld in strijd met artikel 37 van de Gedragsregels, maar ook met de artikelen 1 en 17 en heeft de afwikkeling van de faillissementen van de faillieten belemmerd.

5.4    Dat verweerder ter zitting van 22 augustus 2016 alsnog heeft aangeboden om de stukken waarover hij twijfelt, ter beoordeling aan de deken voor te leggen, kan hem niet baten nu de deken verweerder dit aanbod reeds maanden eerder heeft gedaan en verweerder destijds niet op het aanbod is ingegaan. Bovendien had verweerder dit voorstel in een eerder stadium van de klachtprocedure zelfstandig aan de deken kunnen voorleggen, hetgeen hij heeft nagelaten.

5.5    De raad acht het bezwaar van de deken gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Aan de gegrondbevinding van het dekenbezwaar ligt een houding jegens de deken en de curator ten grondslag die slechts kan worden betiteld als obstructie. Verweerder heeft herhaaldelijk een gedrag vertoond dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. In aanmerking genomen de ernst van de tuchtrechtelijke verwijten en van het daaraan ten grondslag liggende gedrag acht de raad de oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand passend en geboden.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1    De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand;

-     bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt, niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2016.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2016 verzonden aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl