ECLI:NL:TADRSGR:2016:21 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-235/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:21
Datum uitspraak: 11-01-2016
Datum publicatie: 15-02-2016
Zaaknummer(s): 15-235/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dekenklacht wegens niet naleven van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Verweerder heeft ingevolge opdracht van de cliënt op regelmatige basis gelden van een contractspartij van de cliënt ontvangen en deze deels aan de cliënt en deels aan een andere contractspartij doorbetaald. Bovendien heeft verweerder op zeker moment een bedrag van € 120.000,00 ontvangen met de instructie dit bedrag enkel aan de cliënt door te betalen, in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken. Op deze gedragingen is de Wwft van toepassing. Verweerder heeft zich dat niet gerealiseerd en heeft meerdere voorschriften van de Wwft niet nageleefd. Klacht op dit punt gegrond. De klacht dat het opleidingsniveau van de op het kantoor van verweerder werkzame advocaten onvoldoende was, acht de Raad onvoldoende onderbouwd en wordt ongegrond verklaard. Maatregel waarschuwing en betaling proceskosten.

Beslissing van de Raad van Discipline    

in het ressort Den Haag van 11 januari 2016

in de zaak 15-235/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

deken van de Orde van Advocaten Den Haag

kantoorhoudende te Den Haag

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 juli 2015, door de raad ontvangen op 28 juli 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten Den Haag, hierna: klager, ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 november 2015 in aanwezigheid van klager, die werd bijgestaan door mr. H., stafjurist. Verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. M., advocaat te Delft. Verweerder heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is werkzaam als advocaat ten kantore van [X Advocaten, RvD], hierna: “X Advocaten”.

2.3    Verweerder is, tezamen met een kantoorgenoot, hierna: “mr. B”, bestuurder van de Stichting Derdengelden van X Advocaten.

2.4    Verweerder had een vaste cliënt, hierna: “de kantoorcliënt”, voor wie hij regelmatig werkzaamheden verrichtte. De werkzaamheden werden regelmatig gedeclareerd.

2.5    Tussen 2010 en medio 2014 is verweerder door de kantoorcliënt belast met het beheren van geldverkeer tussen de kantoorcliënt, een opdrachtgever van de kantoorcliënt (hierna: “de opdrachtgever”) en een derde, een aannemersbedrijf (hierna: “het aannemersbedrijf”).

Het bedoelde beheren vond plaats op basis van een overeenkomst tussen de opdrachtgever, de kantoorcliënt en de aannemer. De overeenkomst hield – kort samengevat – in dat verweerder van de opdrachtgever gelden ontving op de bankrekening van zijn Stichting Derdengelden, waarna verweerder deze gelden gedeeltelijk diende door te betalen aan de kantoorcliënt (22,23%) en gedeeltelijk aan het aannemersbedrijf (77,77%).

2.6    Verweerder heeft meerdere betalingen ontvangen en doorbetaald op de wijze zoals hiervoor vermeld.

2.7    Verweerder heeft op meerdere tijdstippen de voor de kantoorcliënt ter doorbetaling bestemde gelden verrekend met declaraties voor door hem verrichte werkzaamheden. Deze werkzaamheden betroffen de zaak tussen de kantoorcliënt en de opdrachtgever en werkzaamheden in andere zaken voor de kantoorcliënt.

2.8    Op 19 juni 2014 heeft verweerder op de derdengeldenrekening een bedrag van € 120.000,-- ontvangen, afkomstig van de opdrachtgever.

De bestuursvoorzitter van de opdrachtgever meldde aan verweerder dat, in afwijking van de gebruikelijke verdeling, in dit geval het volledige bedrag direct moest worden doorbetaald aan de kantoorcliënt. Ook de directeur van de kantoorcliënt bevestigde dit aan verweerder.    

Verweerder heeft hierna aan het bestuur van de Stichting Derdengelden van zijn kantoor opdracht gegeven het ontvangen bedrag over te maken aan de kantoorcliënt.   

Daarna zijn nog enkele bedragen zonder de vaste verdeelsleutel toe te passen doorbetaald aan de kantoorcliënt, aan welke betalingen echter, in tegenstelling tot de betaling van € 120.000,--, facturen ten grondslag lagen.

2.9    In het najaar van 2014 is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen onder meer de bestuursvoorzitter van de opdrachtgever.

2.10    Voorts heeft het onderzoeksbureau P. op verzoek van de voorzitter van de Raad van Toezicht van de opdrachtgever een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek van de FIOD.

2.11    Op verzoek van klager heeft de unit Financieel Toezicht Advocatuur, hierna: “unit FTA”, een onderzoek ingesteld naar de mutaties van de derdengeldenbankrekeningen van X Advocaten in de periode 1 januari 2010 tot en met het eerste kwartaal 2015. De unit FTA heeft aan klager gerapporteerd bij brief van 23 april 2015.

3    KLACHT

3.1    Klager verwijt verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). In het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij niet heeft voldaan aan de eisen die de artikelen 3 en 16 Wwft aan hem stellen, niet alleen ten aanzien van de identificatie van zijn cliënte, maar ook om het doel en de aard van de relatie die hij met zijn cliënte was aangegaan te monitoren en een controle uit te oefenen op de tijdens de duur van de zakelijke relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze transacties overeenkomen met de kennis die hij had van zijn cliënt en diens risicoprofiel. Voorts heeft verweerder niet voldaan aan de verplichte melding van ongebruikelijke transacties. Ten slotte voert klager aan dat hem gebleken is dat het vereiste opleidingsniveau van de op het kantoor werkzame advocaten en in het bijzonder van verweerder onvoldoende was, zodat niet is voldaan aan artikel 35 Wwft.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft uitvoering gegeven aan een zogenoemde escrowovereenkomst op basis waarvan de door de opdrachtgever betaalde gelden verdeeld werden tussen de kantoorcliënt en de aannemer. Reden om daarbij een derdengeldenrekening te hanteren was het proberen te ondervangen van insolventierisico. De derdenrekening van verweerders kantoor is gebruikt omdat het de wens van partijen was dat verweerder voor de twee partijen de correcte verdeling toepaste.   

Verweerder heeft zich niet gerealiseerd dat de escrowovereenkomst onder de Wwft-regeling viel. Verweerder heeft er niet aan gedacht de betaling van € 120.000,-- verder te onderzoeken. Hij heeft het bedrag nadat het was binnengekomen doorgeleid aan de kantoorcliënt. Verweerder had geen enkel vermoeden van fraude of malversaties.

De kantoorcliënt heeft schriftelijk toestemming gegeven om facturen van verweerders kantoor te verrekenen met de uitkering die krachtens de escrowovereenkomst aan de kantoorcliënt werd gedaan.   

Verweerder heeft de conclusie van de deken en de unit FTA dat de betrokken overeenkomst onder de regels van de Wwft valt omdat het beheer van gelden betreft, overgenomen en daarnaar gehandeld. Er zijn maatregelen genomen zowel door zijn kantoor als door hemzelf teneinde herhaling voortaan te voorkomen.

5    BEOORDELING

5.1    Op grond van artikel 46 Advocatenwet zijn de advocaten onder meer aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Wwft.

5.2    Ingevolge artikel 1, lid 1 Wwft is de wet van toepassing op advocaten en advocatenkantoren onder meer indien zij advies geven of bijstand verlenen bij het beheren van geld.

5.3    Ingeval van toepasselijkheid van de Wwft dient de advocaat onder meer op grond van artikel 3 Wwft een cliëntenonderzoek in te stellen.

Voorts geldt ingevolge artikel 16 Wwft de verplichting om een verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie binnen 14 dagen nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden te melden aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties, bedoeld in artikel 12 van de wet.   

Artikel 35 Wwft legt op de instelling de plicht ervoor zorg te dragen dat haar werknemers, voor zover relevant voor de uitoefening van hun taken, bekend zijn met de bepalingen van de wet en opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen.

5.4    Gelet op de dossierstukken en de standpunten van partijen staat vast dat verweerder zich gedurende enige tijd heeft beziggehouden met het beheren van gelden in de zin van de Wwft, bestaande uit het in ontvangst nemen van gelden van de opdrachtgever en het doorbetalen daarvan aan de kantoorcliënt respectievelijk de aannemer.

Voorts staat vast dat verweerder in juni 2014, in afwijking van de in de escrowovereenkomst neergelegde handelwijze, een bedrag van € 120.000,-- van de opdrachtgever op zijn derdengeldenrekening heeft ontvangen en dit aanstonds heeft doorbetaald aan de kantoorcliënt.

5.5    Verweerder heeft erkend dat de Wwft op zijn handelen van toepassing is en dat hij heeft nagelaten het door de wet voorgeschreven cliëntenonderzoek uit te voeren, evenals dat hij heeft nagelaten de transactie betreffende de € 120.000,--  bij het genoemde Meldpunt te melden als ongebruikelijke transactie.   

Verweerder heeft zich, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, niet gerealiseerd dat de Wwft op zijn handelen voor de kantoorcliënt van toepassing is.

5.6    De raad is van oordeel dat, gelet op de klacht en het gevoerde verweer, verweerder ten onrechte het door de Wwft voorgeschreven cliëntenonderzoek niet heeft verricht en eveneens dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de meergenoemde transactie te melden bij het Meldpunt. Bij dit laatste neemt de raad in aanmerking dat een meldingsplicht onder meer bestaat ingeval van transacties waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft om te veronderstellen dat ze verband kunnen houden met witwassen of financiering van terrorisme (artikel 4 Uitvoeringsregeling Wwft). De sterk van de normaal te achten procedures afwijkende overboeking van € 120.000,-- had verweerder als ongebruikelijk moeten aanmerken.

5.7    Het voorgaande brengt mee dat de klacht gegrond is voor zover deze betrekking heeft op het handelen door verweerder in strijd met de Wwft ten aanzien van het cliëntenonderzoek en de verplichte melding van ongebruikelijke transacties.

5.8    Ten aanzien van het klachtonderdeel waarin verweerder wordt verweten dat het opleidingsniveau van de op zijn kantoor werkzame advocaten en in het bijzonder zijn opleidingsniveau onvoldoende was oordeelt de raad als volgt.

5.9    Gelet op de toelichting heeft dit klachtonderdeel betrekking op de naleving van artikel 35 Wwft.   

5.10    Voor zover het verwijt verweerder zelf betreft, acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond.   

Klager heeft dit onderdeel enkel onderbouwd met de stelling dat verweerder als compagnon voor de naleving van dit artikel verantwoordelijk is.   

De in het artikel verwoorde plicht rust op de instelling, in dit geval X Advocaten. Door klager is onvoldoende onderbouwd waarom verweerder als één van de compagnons deze plicht dan zou hebben geschonden.   

De klacht is derhalve ongegrond voor zover deze betrekking heeft op overtreding van artikel 35 Wwft.

6    MAATREGEL

6.1    De raad neemt in aanmerking dat, gelet op de feiten van het dossier, sprake is van ernstige overtredingen van de voor verweerder als advocaat geldende regels.   

De raad neemt daarnaast in aanmerking dat verweerder, zoals blijkt uit de toelichting van klager op de klacht en uit de door verweerder ter zitting gegeven toelichting, specifieke maatregelen heeft genomen om herhaling voortaan te voorkomen, tot welke maatregelen ook behoort het inmiddels afscheid genomen hebben van de kantoor-cliënt.    

De raad is aldus tot het oordeel gekomen dat in dezen kan worden volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.

6.2    De raad zal verweerder overeenkomstig artikel 48 lid 6 Advocatenwet veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden begroot op € 1.000,- en dienen binnen één maand nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden aan de Nederlandse Orde van Advocaten te worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond voor zover betrekking hebbende op overtreding van de artikelen 3 en 16 Wwft;

-    legt ter zake als maatregel op een waarschuwing;

-    verklaart de klacht ongegrond voor zover betrekking hebbende op overtreding van artikel 35 Wwft;

-    veroordeelt verweerder ter zake van de kosten van behandeling van de klacht een bedrag van € 1.000,-- binnen één maand nadat onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken op bankrekeningnummer IBAN: NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A t.n.v. van de Nederlandse Orde van Advocaten onder vermelding van “Raad van Discipline in het ressort Den Haag, beslissing 15-235”.

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P.Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2016 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan op grond van artikel 56 lid 1 Advocatenwet hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klagers (voor zover de klacht ongegrond is verklaard)

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD  Den Haag.

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088-2053777 of griffie@hofvandiscipline.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl