ECLI:NL:TADRSGR:2016:199 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-967/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:199
Datum uitspraak: 24-10-2016
Datum publicatie: 24-10-2016
Zaaknummer(s): 16-967/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij heeft, door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken, niet alleen een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden, maar tevens het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Ook heeft hij de normen geschonden omtrent de zorg voor de cliënt. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan verscheidene op hem rustende verplichtingen, waaronder het invullen van de CCV en de entreetoets en had hij zijn financiën onvoldoende op orde, waardoor de continuïteit van zijn werkzaamheden niet gewaarborgd was. Schrapping van het tableau. De raad maakt geen gebruik van zijn bevoegdheid tot oplegging van een proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 24 oktober 2016

in de zaak 16-967/DH/DH

naar aanleiding van het bezwaar van:

[deken]

ambtshalve

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 4 april 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een verzoek tot schorsing van verweerder krachtens artikel 60ab Advocatenwet ingediend bij de raad van discipline. Bij beslissing van 25 april 2016 heeft de raad de verzochte schorsing uitgesproken. Voorts heeft de raad in die beslissing bepaald dat de deken binnen zes weken na dagtekening van die beslissing de aan het verzoek ten grondslag gelegde bezwaren ter kennis van de raad van discipline diende te brengen.

1.2    Vervolgens heeft de deken bij brief aan de raad van 11 mei 2016 met kenmerk K211 2015 dk/ak, door de raad ontvangen op 12 mei 2016, een bezwaar ingediend tegen verweerder. De deken heeft de raad bij brief van 8 augustus 2016 aanvullende stukken gezonden.

1.3    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 22 augustus 2016 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van [stafjurist], stafjurist, en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de processtukken zoals bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.  

2    BEZWAAR

2.1    De deken stelt zich op het standpunt dat verweerder geen, althans onvoldoende, gehoor heeft gegeven aan herhaalde verzoeken van de deken tot het aanleveren van stukken, dan wel geen, althans onvoldoende gehoor heeft gegeven aan het verzoek medewerking te verlenen aan tuchtrechtelijke onderzoeken. Ook hield verweerder zich niet aan de Verordening op de Advocatuur, handelde hij in strijd met de gedragsregels en heeft hij ten opzichte van zijn cliënten niet de zorg betracht die hij als advocaat behoorde te betrachten.

Houding en handelwijze jegens de deken

2.2    Verweerder heeft geen, althans onvoldoende gehoor gegeven aan herhaalde verzoeken van de deken tot het aanleveren van stukken. Verweerder heeft de deken in zijn taak van toezichthouder belemmerd. Voorts heeft hij de deken onjuiste mededelingen gedaan. Immers heeft hij de deken tijdens het kantoorbezoek van 27 januari 2016 verzekerd dat hij een offerte voor zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering had aangevraagd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016, terwijl uit een e-mail van 25 februari 2016 van de verzekeringsmaatschappij bleek dat hij deze offerte pas op 12 februari 2016 – na aanzegging van een last onder dwangsom – heeft aangevraagd. Voorts heeft verweerder tijdens het kantoorbezoek aangegeven dat één van zijn cliënten had ingestemd met verrekening van derdengelden. Dit zou volgens verweerder blijken uit een e-mail van 30 januari 2015 die hij tijdens het kantoorbezoek aan de deken heeft overhandigd. Dit betrof echter een e-mail van verweerder aan de betreffende cliënt, waarin hij de cliënt slechts een voorstel deed inzake verrekening.

Klachten van voormalige cliënten

2.3    Over verweerder zijn de afgelopen periode vier klachten binnengekomen, die alle betrekking hebben op de slechte bereikbaarheid en slechte communicatie van verweerder. Hieruit blijkt dat verweerder ten opzichte van zijn cliënten niet de zorg heeft betracht die hij als advocaat behoorde te betrachten. Het onderzoek door de deken naar drie van deze klachten werd bemoeilijkt doordat verweerder ook in die gevallen niet, althans onvoldoende reageerde.

CCV 2015

2.4    Op 4 januari 2015 is verweerder verzocht zijn CCV 2015 in te vullen. Dit heeft hij niet gedaan. Op 20 januari en op 18 februari 2016 is hem opnieuw verzocht zijn CCV 2015 in te vullen. Verweerder heeft dit echter nagelaten. Hieruit blijkt eveneens dat verweerder niet reageert op verzoeken van of namens de deken.

Entreetoets

2.5    Op 1 maart 2016 is verweerder verzocht zijn entreetoets in te vullen. Omdat hij de entreetoets niet binnen de daarvoor gestelde termijn had ingevuld, is hem op 15 maart 2016 een herinnering gezonden. Verweerder heeft de entreetoets niet ingevuld.

Stichting Beheer Derdengelden

2.6    Op grond van artikel 6.21 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) dient een advocaat een Stichting Derdengelden te hebben. Bij e-mail van 29 februari 2016 heeft verweerder te kennen gegeven dat hij met een andere advocaat had afgesproken diens bestaande derdengeldenstichting om te vormen. Hieruit kan worden afgeleid dat verweerder niet beschikte over een Stichting Derdengelden, hetgeen handelen in strijd met artikel 6.21 Voda oplevert.

2.7    In artikel 6.19 lid 5 Voda is opgenomen dat een advocaat met de rechthebbende schriftelijk overeen mag komen dat derdengelden mogen worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie. Een cliënt dient wel ondubbelzinnig in te stemmen met de verrekening en de instemming moet onverwijld schriftelijk worden vastgelegd met een verwijzing naar de betreffende declaratie en het verschuldigde bedrag. De deken heeft verweerder meermalen verzocht hem een afschrift toe te sturen van de instemming van één van de cliënten van verweerder, de heer O. De deken heeft van verweerder geen afschrift ontvangen van de instemming, zodat hij ervan uitgaat dat verweerder niet over deze instemming beschikt. Bovendien moeten derdengelden zo snel mogelijk naar de rechthebbende worden overgemaakt. Verweerder heeft dit echter niet gedaan. 

Financiële situatie

2.8    Bij brieven van 22 september 2015 en 28 januari 2016 heeft de deken verweerder verzocht een overzicht toe te zenden van zijn financiële situatie. Bij e-mail van 29 februari 2016 heeft verweerder de deken enkel een staatje toegezonden van enkele (zorgwekkende) schulden, zonder dat is gebleken van enig praktijkinkomen. Op basis van dat overzicht en gelet op het feit dat verweerder een achterstand in betaling had voor wat betreft de hoofdelijke omslag, hij de betalingsregeling niet tijdig nakwam, althans de regeling pas nakwam nadat hij daarvoor werd aangemaand en gelet ook op de vermelding in een e-mail van 29 februari 2016 dat sprake zou zijn van een “buitengerechtelijke sanering” en het nog steeds uitblijven van opheldering over de derdengelden, kan de conclusie worden getrokken dat de financiële stabiliteit van het kantoor van verweerder ontbrak. Daarnaast is gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.5 lid 1 onder a en b Voda, aangezien hij sinds 2011 geen jaarrekening heeft opgesteld.

Conclusie

2.9    Verweerder heeft door zijn handelwijze laten blijken niet in staat te zijn om zijn praktijk behoorlijk uit te oefenen. Daar komt bij dat hij, gelet op de wijze waarop hij op herhaalde verzoeken van de (voormalige) deken heeft gereageerd, de ernst van de situatie niet inziet en dat hij de eis dat zijn praktijk diende te voldoen aan de daaraan gestelde vereisten, niet serieus heeft genomen. Zelfs het aankondigen van een schorsingsverzoek als bedoeld in artikel 60ab Advocatenwet en, in het kader van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering, het opleggen van een dwangsom hebben verweerder er niet toe aangezet de deken de gevraagde stukken toe te zenden, te reageren op verzoeken van de deken om mee te werken aan tuchtrechtelijke onderzoeken en zijn kantoor in te richten conform de daarvoor geldende eisen. De deken heeft de raad verzocht het dekenbezwaar gegrond te verklaren en verweerder te schrappen van het tableau. Dat verweerder zich reeds zelf heeft laten uitschrijven van het tableau, laat de noodzaak voor deze maatregel volgens de deken onverlet.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de raad. 

4    BEOORDELING

4.1    Nu verweerder het door de deken ingediende bezwaar niet heeft weersproken en het bezwaar voldoende is onderbouwd, moeten de feiten die hieraan ten grondslag zijn gelegd als vaststaand worden aangenomen.

Relatie tot de deken

4.2    Verweerder heeft niet voldaan aan diverse verzoeken van of namens de deken tot het verstrekken van inlichtingen en stukken. Ook heeft hij de deken op bepaalde momenten onjuiste informatie verschaft. Door geen uitvoering te geven aan de verzoeken van de deken, heeft verweerder gedragsregel 37 geschonden. Deze gedragsregel strekt er onder meer toe de deken in staat te stellen onderzoek te doen naar een ingediende klacht, alsmede naar het voldaan hebben aan elementaire verplichtingen van een advocaat. Dergelijk onderzoek is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur. Wanneer een advocaat zijn medewerking niet verleent aan een onderzoek door de deken door niet te reageren op verzoeken, frustreert hij daarmee derhalve de met het tuchtrecht te dienen belangen. Dat geldt temeer nu het onderzoek van de deken essentiële zaken als het hebben van een  beroepsaansprakelijkheidsverzekering betrof.

Relatie tot cliënten

4.3    Verweerder is gedurende een langere periode voor verschillende cliënten slecht, althans onvoldoende bereikbaar geweest. Diverse cliënten hebben naar aanleiding daarvan een klacht over verweerder ingediend. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij bereikbaar is voor zijn cliënten en andere contactpersonen. Verweerder heeft derhalve jegens zijn cliënten niet de zorg betracht die hij als advocaat behoorde te betrachten.

Praktijkvoering 

4.4    Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden aangaande de praktijk en de geschetste handelwijze van verweerder is de raad van oordeel dat verweerder niet voldoet aan de normen van een goede (financiële) praktijkvoering, zoals onder meer vastgelegd in de artikelen 6.5, 6.19 en 6.21 van de Voda. Het naleven van deze bepalingen is essentieel voor het vertrouwen in de advocatuur.

4.5    De raad acht het bezwaar van de deken in alle onderdelen gegrond.

5    MAATREGEL

5.1    Uit het gegrond verklaarde dekenbezwaar volgt dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Hij heeft, door geen gevolg te geven aan verzoeken van de deken, niet alleen een voor het goed functioneren van het tuchtrecht essentiële regel geschonden, maar tevens het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Ook heeft hij de normen geschonden omtrent de zorg voor de cliënt. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan verscheidene op hem rustende verplichtingen, waaronder het invullen van de CCV en de entreetoets en had hij zijn financiën onvoldoende op orde, waardoor de continuïteit van zijn werkzaamheden niet gewaarborgd was.

5.2    Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de raad van oordeel dat verweerder thans niet in staat is het beroep van advocaat uit te oefenen. Indien verweerder zich in de nabije toekomst opnieuw zou laten inschrijven als advocaat, zou de uitoefening van de praktijk door verweerder een zodanig aanzienlijk risico voor de behartiging van de belangen van toekomstige cliënten vormen, dat het vertrouwen in de advocatuur ernstig zou worden ondermijnd.

5.3    Op grond van al het vorenstaande komt de raad tot het oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan die van schrapping van het tableau.

6    KOSTENVEROORDELING

6.1    Daar het bezwaar is ingediend in 2016 is op de onderhavige procedure de sedert 1 januari 2015 van kracht zijnde Advocatenwet van toepassing, zodat de raad, gelet op artikel 48 lid 6 van die wet, dient te beslissen over een kostenveroordeling. De raad maakt van de bevoegdheid tot oplegging van een kostenveroordeling in deze zaak geen gebruik, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verweerder zoals hij deze ter zitting van de raad heeft toegelicht. Voorts acht de raad van belang dat verweerder blijk heeft gegeven van inzicht in zijn problematiek en hij zich reeds heeft laten schrappen van het tableau.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, R. de Haan, J.A. van Keulen, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 oktober 2016 verzonden.