ECLI:NL:TADRSGR:2016:198 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-117/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:198
Datum uitspraak: 29-08-2016
Datum publicatie: 03-10-2016
Zaaknummer(s): 16-117/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij. De klacht houdt in dat: a) verweerder ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op de huurders van het bedrijfspand in Suriname, als gevolg waarvan de huurders de betaling van de huur hebben opgeschort; b) hij voor alle erfgenamen is gaan opgetreden, terwijl hij daartoe geen opdracht had en hij onduidelijkheid heeft laten bestaan naar de huurders over de hoedanigheid waarin hij optrad; c) hij onduidelijkheid heeft laten bestaan of hij wel of geen bemoeienis meer had in de nalatenschap en wie hij daarin bijstond. Dat verweerder ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend (klachtonderdeel a) is volgens de raad niet gebleken. Klachtonderdelen b en c acht de raad onvoldoende onderbouwd. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 29 augustus 2016

in de zaak 16-117/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 augustus 2015 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 4 februari 2016 met kenmerk K233 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 5 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juli 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen. De gemachtigde van klaagster is, met voorafgaand bericht van verhindering, evenmin verschenen.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster en haar twee zussen zijn de erfgenamen in de nalatenschap van hun vader. Hun moeder is (mede) opgetreden als wettelijk vertegenwoordiger van de erfgenamen, die ten tijde van het overlijden van hun vader minderjarig waren. Nadat de erfgenamen meerderjarig waren geworden, heeft de moeder het beheer over de nalatenschap voortgezet. Klaagster heeft daartoe een volmacht gegeven, welke zij in december 2014 heeft ingetrokken.

2.2 Binnen de nalatenschap valt een bedrijfspand gelegen in Suriname. Dit bedrijfspand wordt verhuurd. Sinds het intrekken van de volmacht heeft klaagster aan haar moeder en zussen te kennen gegeven dat zij aanspraak maakt op een deel van de maandelijkse huuropbrengsten van het pand in Suriname.

2.3 Tussen klaagster enerzijds en haar zussen en moeder anderzijds is een juridisch geschil ontstaan over het vorenstaande cq. over de verdeling van de nalatenschap. Klaagster wordt in dit geschil bijgestaan door haar gemachtigde. De moeder van klaagster werd bijgestaan door verweerder.

2.4 Klaagster heeft haar moeder in kort geding gedagvaard teneinde de documenten te verkrijgen die noodzakelijk zijn voor het kunnen vaststellen van de omvang van de nalatenschap. 

2.5 In bovengenoemde procedure heeft de rechtbank op 28 april 2015 vonnis in kort geding gewezen en de vorderingen van klaagster grotendeels toegewezen.

2.6 Verweerder heeft op 26 mei 2015 het bedrijfspand in Suriname op 26 mei 2015 bezocht.

2.7 Bij brief van 28 augustus 2015 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op de huurders van het bedrijfspand in Suriname, als gevolg waarvan de huurders de betaling van de huur hebben opgeschort;

b) hij voor alle erfgenamen is gaan opgetreden, terwijl hij daartoe geen opdracht had en hij onduidelijkheid heeft laten bestaan naar de huurders over de hoedanigheid waarin hij optrad;

c) hij onduidelijkheid heeft laten bestaan of hij wel of geen bemoeienis meer had in de nalatenschap en wie hij daarin bijstond.

3.2 Ter aanvulling op klachtonderdeel a heeft de gemachtigde van klaagster aangevoerd dat verweerder met zijn zoon bij de huurders van het bedrijfspand in Suriname is geweest, alwaar hij ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op deze huurders, zijnde debiteuren van klaagster, en aan de huurders kenbaar heeft gemaakt dat zij onder geen enkel beding en op geen enkele wijze (een deel van) de maandelijkse huurpenningen aan klaagster mochten voldoen. Een in Suriname woonachtige tante van klaagster heeft van de huurders vernomen dat zij onder druk zijn gezet door onder andere verweerder. Verweerder had geen enkele rechtsgrond of titel dat zijn verzoek kon rechtvaardigen. Hij wist dat klaagster mede-erfgename was en mede-rechthebbende op de huurpenningen, en hij heeft getracht te voorkomen dat zij daadwerkelijk aanspraak kon maken op haar deel van de huurpenningen.

3.3 In aanvulling op klachtonderdeel b heeft klaagsters gemachtigde aangevoerd dat verweerder, door zich zonder enig voorbehoud te wenden tot de huurders van het bedrijfspand en hen aan te sporen geen betalingen te verrichten aan klaagster, namens alle erfgenamen is opgetreden, zijnde de gezamenlijke rechthebbenden op de huurpenningen. Noch verweerder, noch zijn zoon hadden een volmacht van klaagster om namens haar op te treden.

3.4 Tot slot heeft de gemachtigde van klaagster ten aanzien van klachtonderdeel c aangevoerd dat verweerder haar op 2 juli 2015 heeft bericht dat hij vanaf dat moment geen enkele bemoeienis meer had in de huurkwestie alsmede in de afwikkeling van de nalatenschap. Enkele dagen voor het indienen van de klacht heeft de gemachtigde van klaagster echter van een andere advocaat vernomen dat verweerder de moeder van de erfgenamen nog steeds bijstaat. Verweerder laat aldus wederom onduidelijkheid bestaan over de vraag namens wie hij optreedt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna – waar nodig – zal worden ingegaan. 

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij – kort gezegd – ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend op de huurders van het bedrijfspand in Suriname.

5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat hij op 26 mei 2015 slechts bij gelegenheid van een privé-bezoek in het bedrijfspand in Suriname is geweest en aan de aldaar aanwezige huurder heeft medegedeeld dat hij de moeder van klaagster als advocaat bijstond, maar dat hij tijdens die ontmoeting op geen enkele wijze druk heeft uitgeoefend.

5.3 De raad overweegt als volgt.

5.4 Vaststaat dat verweerder op 26 mei 2015 het bedrijfspand in Suriname heeft bezocht. De raad acht het ongelukkig dat verweerder zich aldaar bekend heeft gemaakt als advocaat van de wederpartij van klaagster. Dat verweerder tijdens het gesprek met de huurder(s) druk, laat staan ongeoorloofde druk heeft uitgeoefend, is echter niet gebleken. De enkele verklaring van de tante van klaagster dat zij van de huurders heeft vernomen dat zij onder druk zijn gezet door verweerder, is in dit verband onvoldoende. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klaagster verwijt verweerder dat hij voor alle erfgenamen is gaan opgetreden, terwijl hij daartoe geen opdracht had, alsmede dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan naar de huurders over de hoedanigheid waarin hij optrad.

5.6 De raad acht dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft de juistheid van deze stelling bovendien gemotiveerd betwist. Het had op de weg van klaagster gelegen om haar stelling te verduidelijken dan wel nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Derhalve is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 In dit laatste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag of hij wel of geen bemoeienis meer had in de nalatenschap en wie hij daarin bijstond.

5.8 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat klaagster ook dit klachtonderdeel onvoldoende nader heeft onderbouwd althans geconcretiseerd, terwijl verweerder de stelling van klaagster gemotiveerd heeft betwist.

5.9 Het klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.S. Kamminga en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door

mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 augustus 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2016 verzonden.