ECLI:NL:TADRSGR:2016:195 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-830/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:195
Datum uitspraak: 03-10-2016
Datum publicatie: 03-10-2016
Zaaknummer(s): 16-830/DH/DH
Onderwerp: Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. De raad is met de deken van oordeel dat gelet op de feiten de aan verweerder toevertrouwde belangen van zijn cliënten ernstig gevaar lopen, zodat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening geïndiceerd is. De raad overweegt daartoe met betrekking tot de kantoororganisatie als volgt. Verweerder heeft een advocatenkantoor opgericht waarin hij als enige advocaat werkzaam is. Vaststaat dat niet verweerder, maar voornamelijk anderen, die in dienst zijn van het kantoor, dan wel een samenverkingsverband hebben met verweerder, de dienstverlening aan de cliënten verrichten. Door de manier van communicatie heeft verweerder op zijn minst de schijn gewekt dat er meerdere advocaten werkzaam zijn op het kantoor. Voorts wordt nagenoeg uitsluitend met de digitale handtekening van verweerder gewerkt. Meerdere personen binnen het kantoor hebben toegang tot deze handtekening, zodat onduidelijk en oncontroleerbaar is of de advocaat, in casu verweerder, de werkzaamheden verricht. Met betrekking tot de financiële integriteit overweegt de raad dat verweerder met het grote aantal LAT-aanvragen dat hij in de onderzochte periode heeft laten uitgaan en waarin niet of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht en onder welke werkzaamheden slechts enkele van zijn hand lijken te zijn, in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende verplichting tot financiële integriteit en op zijn minst genomen de schijn heeft gewekt dat hij hiermee zonder hiervoor verantwoording af te hoeven leggen snel en gemakkelijk geld heeft willen verdienen. Ten slotte overweegt de raad dat verweerder zich tijdens de onderzoeken van de deken en de Raad voor Rechtsbijstand hardop heeft afgevraagd of hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van anderen op zijn kantoor. De raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Voorts verontrust het de raad ten zeerste dat verweerder het kwalijke van zijn handelen niet inziet en de verantwoordelijkheid op deze manier afwentelt. In dit licht ziet de raad ook de klachten die verweerder heeft ingediend tegen iedereen die het foutieve van zijn handelen blootlegt. De raad wijst het verzoek van de deken toe en schorst verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 oktober 2016

in de zaak 16-830/DH/DH

naar aanleiding van het verzoek ingevolge 60ab Advocatenwet van:

de deken

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 5 september 2016, door de raad op dezelfde dag ontvangen, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder ingediend bij de raad.

1.2    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2016 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door [stafjurist], en verweerder, vergezeld door [gemachtigde], advocaat te Rotterdam. Tevens is op verzoek van de deken [getuige], medewerker kwaliteit bij de Raad voor Rechtsbijstand, als getuige gehoord. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief van de deken van 5 september 2016, met bijlagen;

-    twee e-mailberichten van de deken van 8 september 2016, met bijlagen;

-    het e-mailbericht van de [getuige] van 9 september 2016;

-    het faxbericht van verweerder van 9 september 2016.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is eigenaar van een advocatenkantoor dat zijn naam draagt. Binnen het kantoor verrichten meerdere personen werkzaamheden in cliëntdossiers. Dit betreffen mr. H. en mr. S., met hen beiden is verweerder een vorm van samenwerking overeengekomen, alsmede mevrouw O., mevrouw S. en mevrouw H. Verweerder is de enige op het kantoor die als advocaat is ingeschreven op het tableau.

Zaak mevrouw C.; Signaal van de president van de Rechtbank Rotterdam

2.2    Eind 2015 heeft mevrouw C. (hierna ook aan te duiden als: cliënte) zich bij het advocatenkantoor van verweerder gemeld met een hulpvraag in verband met een op handen zijnde ontruiming.

2.3    Op 4 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam een inmiddels ingediend verzoek om de ontruiming tegen te houden niet toegewezen. Deze uitspraak is diezelfde dag om 19.55 uur per e-mail door mr. S. doorgezonden aan cliënte met de mededeling dat haar schuldhulpverlener een verzoek aan de rechtbank diende te faxen.

2.4    Per e-mailbericht van 5 januari 2016 heeft cliënte aangegeven dat het haar niet duidelijk is wat er nu zal gebeuren en heeft zij verzocht om contact met haar op te nemen, waarop zij wederom door mr. S. per e-mail is verwezen naar haar schuldhulpverlener. Diezelfde dag is de woning van cliënte ontruimd. Genoemde e-mail is ondertekend met “Met vriendelijke groet, [Advocatenkantoor verweerder]””.

2.5    De president van de Rechtbank Rotterdam heeft de deken bij brief van 7 januari 2016 op de hoogte gesteld van een door haar ontvangen signaal met betrekking tot de handelwijze van het advocatenkantoor van verweerder.  Het signaal houdt in:

“Afgelopen maandag werd rond 16.00u per fax een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend t.b.v. [cliënte], waarbij volgens het verzoekschrift de Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam [schuldhulpverlener] als schuldhulpverlener was betrokken. [Cliënte] dreigde de volgende dag uit haar huis gezet te worden en het verzoek was om die huisuitzetting tegen te houden. Deze verzoeken komen meestal einde van de dag binnen voor de volgende ochtend vroeg. Wij geven dan vrij soepel een uitstel van enkele weken en behandelen de zaak dan inhoudelijk op zitting. Juridisch gezien was het verzoek fout ingestoken, maar daar kijken wij meestal overheen gezien het belang van het verzoek. De volgende zaken vielen op:

1    Het verzoekschrift was niet door [cliënte] zelf ondertekend, maar is p/o ondertekend (niet zijnde handtekening [cliënte]). Stond geen naam van wie dan had ondertekend of in welke hoedanigheid.

2    Er is gebeld met [schuldhulpverlener] van de Kredietbank: het verzoek was haar niet bekend en was ook niet door iemand anders van KBR ingediend (zij was “not amused”). KBR had dus geen enkele betrokkenheid met dit verzoekschrift. KBR ondersteunde het verzoek dan ook niet.

3    Bovenin de bladzijde was iets waar te nemen van de afzender van de fax: www.[initialen verweerder].nl. Dit blijkt een klein advocatenkantoor te zijn uit den Haag, te weten: [advocatenkantoor verweerder].

4    Er was geen begeleidend schrijven dat zij namens [cliënte] het verzoek indienden of een andere toelichting (bijv. waarom WSNP-bijlage incompleet was), dan wel een schriftelijke machtiging van [cliënte].

Bij ons is iedereen gewaarschuwd hier goed op te gaan letten, maar dat betekent dat wij steeds moeten kijken naar de afzender van de fax (zie bijlage waar ik de fax bijsluit). Ik vrees dat wij dat niet altijd zullen doen in de haast. Het verzoek is overigens niet ontvankelijk verklaard, hetgeen betekent dat de ontruiming heeft plaatsgevonden.”

2.6    Tijdens het eerste kantoorbezoek van de deken van 15 maart 2016 is het dossier van cliënte opgevraagd. In het dossier bleek een niet gedateerde en ongetekende opdrachtbevestiging te zitten, die was opgemaakt in de ‘wij’-vorm. Tevens bevatte het dossier een brief van 31 december 2015, die was voorzien van de handtekening van verweerder, gericht aan GGN mastering credit met het verzoek de ontruiming op te schorten tot na de uitspraak naar aanleiding van bovengemeld verzoekschrift. De brief bevatte geen verdere informatie, dus ook niet het verzoekschrift waarnaar werd verwezen.

2.7    Verweerder heeft geen contact opgenomen met cliënte nadat het verzoek was afgewezen en hij heeft ook zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering niet geïnformeerd over hetgeen zich had voorgedaan.

2.8    In deze zaak werd een Lichte Advies Toevoeging (hierna: LAT) aangevraagd.

2.9    Verweerder heeft bij brief van 15 mei 2016 bij de Rechtbank Rotterdam een klacht ingediend tegen de president van die Rechtbank omdat zij met voornoemde brief aan de deken en de kredietbank informatie heeft verstrekt uit het dossier van zijn cliënte, waarbij hij in een negatief daglicht is gesteld. Bij brief van 16 juni 2016 van het rechterlijk bestuurslid van de Rechtbank Rotterdam is de klacht afgehandeld.

Signaal van de Raad voor Rechtsbijstand

2.10    Het hoofd uitvoering van de Raad voor Rechtsbijstand heeft de deken bij brief van 7 januari 2016 het signaal gegeven dat ten laste van verweerder beslag was gelegd op zijn tegoeden bij de Raad voor Rechtsbijstand.

2.11    Hiernaar om opheldering gevraagd heeft verweerder de deken per e-mailbericht van 9 januari 2016 uitgelegd dat dit een misverstand betrof met betrekking tot de betaling van de griffierechten in een zaak.

2.12    Eveneens hiernaar gevraagd heeft verweerder de deken als bijlage bij zijn e-mail van 22 januari 2016 de opdrachtbevestiging in deze zaak doen toekomen. Deze opdrachtbevestiging is in de “wij”-vorm opgesteld en er staan geen afspraken in met betrekking tot de betaling van de griffierechten.

Het tweede kantoorbezoek

2.13    Op 11 mei 2016 is in opdracht van de deken een tweede kantoorbezoek uitgevoerd en zijn de bevindingen van negentien dossiers genoteerd. Voor zover van belang houden deze in:

2.14    1. LAT nummer 3IN4528:

- een algemene opdrachtbevestiging, waarin niet wordt aangegeven welke rechtsbijstand zal worden verleend;

- niets in het dossier aangetroffen aan verrichte werkzaamheden of correspondentie met cliënt of met partijen.

2. LAT nummer 3IN3624:

- de correspondentie in dit dossier met cliënt is verlopen via mr. H, counsel. Hij legt de vraag voor aan cliënt of hij wil dat “wij” in verzet gaan tegen het verstekvonnis. De conceptdagvaarding is door mr. H. verzonden aan cliënt;

- de correspondentie met de deurwaarder en de rechtbank is verlopen op naam van verweerder.

3. LAT nummer 3IN9343:

- een opdrachtbevestiging zonder aanduiding waar de zaak over gaat;

- geen processtukken. Verweerder heeft de deken aangeboden deze uit het dossier in een andere zaak te halen waar ze mogelijk in kunnen zitten, maar heeft de stukken niet verschaft.

4. toevoegingsnummer 3IN5338:

- zaak is ontvangen via Sociaal Verhaal;

- een opdrachtbevestiging zonder briefhoofd en zonder duidelijkheid over welke opdracht is aangenomen of welke werkzaamheden worden beoogd;

- de correspondentie in dit dossier met cliënte is verlopen via mr. H.;

- nadat mr. H. cliënte heeft verwezen naar het Juridisch Loket mailt cliënte nog driemaal wat zij moet doen omdat de deurwaarder langs is gekomen. Hierop volgt geen reactie;

- niets in het dossier aangetroffen over verrichte werkzaamheden.

5. toevoegingsnummer 3IO6715:

- de betekening van de dagvaarding is door mr. H. verzorgd;

- de cliënt is door mevrouw O. bericht over de uitspraak;

- de correspondentie over het schikkingsvoorstel wordt gevoerd door mr. H, die aangeeft contact te zullen opnemen met de cliënt;

- de uitnodiging aan de cliënt voor de zitting is door verweerder verzonden. Overige correspondentie niet.

6. LAT nummer 3IP0131:

- een opdrachtbevestiging met daarin vermeld dat het gaat om rechtsbijstand naar aanleiding van een verstekvonnis tot ontruiming van een woning;

- mr. H. heeft een telefoongesprek gevoerd en cliënt bericht dat de deurwaarder onder bepaalde voorwaarden bereid is de ontruiming uit te stellen. Mr. H. heeft cliënt gevraagd zo snel mogelijk contact op te nemen en heeft aangegeven dat er een toevoeging zal worden aangevraagd. Mr. H. heeft na telefonisch contact weer een mail gestuurd;

- het dossier bevat enkel een opdrachtbevestiging en een paar mails.

7. LAT nummer 3IP0192:

- een opdrachtbevestiging die slechts vermeldt dat het gaat om bijstand naar aanleiding van een ontruiming van de woning, maar niet wat er zal worden gedaan;

- de correspondentie met de cliënt is verlopen via mr. H. en enkel op 4 maart 2015;

- niet duidelijk is hoe de zaak is geëindigd of wat er is gedaan.

8. LAT nummer 3IS1377:

- de correspondentie met de cliënt is verlopen via mr. H.;

- de fax aan de deurwaarder is uit naam van verweerder verzonden.

9. LAT nummer 3IS5789:

- een opdrachtbevestiging die vermeldt dat rechtsbijstand zal worden verleend naar aanleiding van een ontruimingsvonnis;

- een mail van verweerder naar de wederpartij waarin hij de appeldagvaarding toestuurt en aangeeft dat contact kan worden opgenomen met mr. H. om een oplossing te bespreken;

- verder geen stukken in het dossier, ook niet een afhechting richting de cliënt.

10. LAT nummer 3IT0509:

- een opdrachtbevestiging die vermeldt dat rechtsbijstand zal worden verleend naar aanleiding van een ontruimingsvonnis van de rechtbank;

- het eerste contact is met mr. H. Er wordt vermeld dat verweerder de advocaat is en de rest wordt geschreven vanuit de “wij”-vorm;

- de stagiaire mevrouw O. schrijft over het doen van een voorstel;

- cliënte heeft te kennen gegeven dat ze geen vooruitzichten ziet in de relatie met het kantoor van verweerder en dat ze bang is dat ze ontruimd zal worden, omdat ze niet wordt teruggebeld of geïnformeerd door verweerder. Cliënte is naar een andere advocaat gegaan;

- de toevoeging is vervolgens niet ingetrokken.

11. LAT nummer 3IT3829:

- een standaard opdrachtbevestiging die vermeldt dat het gaat om een aanzegging ontruiming;

- een fax van de stagiaire die cliënt heeft verzocht het betekeningsexploit toe te zenden;

- de cliënt heeft vervolgens aangegeven dat er al is betaald en de kwestie is opgelost;

- niet duidelijk is wat verweerder in deze zaak heeft gedaan.

12. LAT nummer 3IT6778:

- een opdrachtbevestiging die vermeldt dat er rechtsbijstand zal worden verleend inzake aanzegging woningontruiming door de verhuurder;

- mr. H. heeft een mail gestuurd naar de bewindvoerder met de vraag of er hoger beroep zou moeten worden ingesteld;

- slechts één fax met de handtekening van verweerder en een slotmail over het inleveren van de sleutel aan de wederpartij zijn van verweerder, de overige correspondentie gaat met mr. H; 

- inhoudelijk wordt er geen juridische activiteit aangetroffen.

13. LAT nummer 3IU5855:

- een opdrachtbevestiging die vermeldt dat rechtsbijstand zal worden verleend naar aanleiding van aanzegging ontruiming;

- een inhoudelijk stuk aan de wederpartij door mevrouw O. Zij communiceert ook met cliënt;

- voor het overige communiceert mr. H. met de cliënt en de wederpartij. Deze reageert ook richting mr. H.;

- geen enkel stuk dat door verweerder is opgesteld.

14. LAT nummer 3IV1641:

- een opdrachtbevestiging afkomstig uit een andere zaak;

- een beschikking die kennelijk is toegezonden aan verweerders kantoor, maar niet duidelijk is wie van het kantoor dat heeft verzocht;

- niets aangetroffen aan verrichte werkzaamheden.

15. LAT nummer 3IW0397:

- geen opdrachtbevestiging;

- op 6 oktober 2015 is het eerste contact, met reactie van mr. H.;

- op 13 oktober 2015 is de aanvraag toevoeging en de verwijzing;

- verder geen stukken aangetroffen en blijkt niet van activiteit.

16. LAT nummer 3IW5062:

- wederom een opdrachtbevestiging afkomstig uit een andere zaak;

- de correspondentie is verlopen via mr. H. en betreft een aanzegging ontruiming;

- met de wederpartij wordt gecommuniceerd maar niet is gebleken dat dit door verweerder is gebeurd. Uiteindelijk is geschikt.

17. Toevoegingsnummer 3IW5069:

- uit het logboek blijkt dat dit dossier in de avond van 6 mei 2016 nog is bewerkt;

- wederom een verkeerde opdrachtbevestiging;

- geen correspondentie, enkel stukken die de cliënt heeft aangeleverd zitten in het dossier.

18. Toevoegingsnummer 3IV2789:

- geen opdrachtbevestiging;

- het dossier bevat enkel een mail van Sociaal Verhaal met het aanleveren van de zaak en een fax van verweerder met het verzoek de ontruiming een week op te schorten, omdat de cliënt een week later een gesprek heeft met Schuldhulpverlening.

19. Toevoegingsnummer 3IY2795:

- de cliënt is door het Juridisch Loket verwezen naar verweerder;

- er zijn stukken aangeleverd, maar niet duidelijk is door wie dit is gebeurd;

- geen correspondentie.

2.15    Verweerder heeft naar aanleiding van de rapportage van 25 mei 2016 een klacht d.d. 14 juni 2016 tegen de deken ingediend, omdat deze genoemde rapportage niet voldoende zorgvuldig zou hebben opgesteld.

Onderzoek door de Raad voor Rechtsbijstand

2.16    Op 14 juli 2016 hebben twee medewerkers kwaliteit van de Raad voor Rechtsbijstand een onderzoek uitgevoerd aan vijftig dossiers van verweerder. Zij hebben verweerder verzocht om zowel de digitale versie als de papieren versie van de dossiers beschikbaar te stellen. Omdat verweerder bezwaar maakte tegen de aanwezigheid van een stafjurist van het Haagse Bureau is zij niet aanwezig geweest bij dit onderzoek.

Het onderzoeksverslag houdt voor zover hier van belang in:

2.17    Verweerder had ten behoeve van het onderzoek de dossiers geprint en van deze prints vervolgens op een usb-stick de digitale versie aangeleverd. Op basis hiervan konden de onderzoekers niet toetsen of de dossiers correct en compleet waren, noch op welk moment de documenten in het dossier zijn opgenomen.

2.18    In de aangeleverde dossiers ontbreekt alle correspondentie met de Raad voor Rechtsbijstand.

2.19    “Hoe komen klanten bij kantoor [verweerder]: Veelal komen klanten via Sociaal Verhaal binnen. Sociaal Verhaal verwijst de cliënt door naar het Juridisch Loket met onder andere deze tekst. Van belang is dat u zich NIET door het Juridisch Loket laat doorverwijzen naar een andere advocaat. Het is dan niet zeker of die advocaat van het Juridisch Loket u tijdig kan bijstaan en welke kosten die advocaat u in rekening zal brengen. Bij Sociaal Verhaal kom je ook uit via ontruiming-voorkomen.nl en energie-afgesloten.nl.”

2.20    “Eén van de eerste zaken die opvielen in de dossiers is het ontbreken van een originele handtekening van [verweerder] op zijn brieven en processtukken. De handtekening is digitaal geplakt in zijn correspondentie.”

2.21    “Wat valt in zijn algemeenheid op met betrekking tot de werkzaamheden: In de dossiers valt op dat de meeste e-mail correspondentie wordt gevoerd door mr. H., die de e-mails ondertekent als ‘counsel’. (…) Ook blijken de werkzaamheden van mr. H. soms inhoudelijk te zijn, zoals bijvoorbeeld in 3IU5855. In veel advieszaken c.q. LATten is alleen werk van de hand van mr. H. terug te vinden. In enkele zaken ook van anderen dan [verweerder]. In één geval zelfs werkzaamheden van een advocaat die niet werkzaam is op het kantoor, mr. W: 3JA0112.”

2.22    “In een groot deel van de dossiers wordt wel een opdrachtbevestiging aangetroffen, maar deze is vrij algemeen en nergens op naam gesteld. De opdrachtbevestiging wordt via de e-mail verzonden. Het is vaak niet duidelijk of dit is gebeurd. In de opdrachtbevestiging is als koptekst wel vaak de naam van cliënt en de wederpartij aangegeven, tezamen met daarin een korte zaaksomschrijving. Meermalen onjuistheden hierin aangetroffen.”

2.23    “In de aangeleverde dossiers ontbreekt afsluitende correspondentie. Het is vaak niet duidelijk wat er precies is gebeurd in een dossier. Verweerder geeft aan dat deze correspondentie nooit wordt opgemaakt. Als er een vonnis is, dan wordt dat aan de cliënt toegestuurd. Verder wordt telefonisch toelichting gegeven, hiervan wordt geen verslag gemaakt.”

2.24    “Worden de toevoegingen rechtmatig aangevraagd: In de meeste gevallen worden de toevoegingen aangevraagd voor werkzaamheden die vallen onder de Wet op de rechtsbijstand. Of er werkzaamheden zijn geweest en óf de werkzaamheden ook worden verricht door de toegevoegde advocaat is vaak niet duidelijk. Bijvoorbeeld in 3IT0509, daar schrijft [mevrouw O.] stagiaire, het volgende aan de wederpartij: Ik mail u namens onze cliënt (…). Cliënt doet u het voorstel om per 1 augustus (…) per maand te betalen. Graag hoor ik of u bereid bent de ontruiming van (…) uit te stellen naar aanleiding van dit voorstel. Cliënte overweegt om beroep bij het Gerechtshof in te stellen tegen het ontruimingsvonnis. Met vriendelijke groet, [Advocatenkantoor verweerder], [mevrouw O.], stagiaire. Ook van [mr. H.] zijn dergelijke voorbeelden vindbaar in het Excel bestand.”

2.25    “In dat kader heeft de Raad vastgesteld dat (juridisch) medewerkers op het kantoor [verweerder] geregeld inhoudelijke werkzaamheden doen in dossiers van [verweerder]. (…) [Verweerder] houdt zich op dit punt niet aan de inschrijvingsvoorwaarden zoals deze zijn beschreven in artikel 1 (RvD: Wrb) onder ‘j’ en ‘k’. Verweerder heeft toegelicht dat er nooit afrondende gesprekken zijn met de cliënten. Dit heeft tot gevolg dat er na de intake, de (slordig ogende en standaard opgestelde) opdrachtbevestigingen en eventueel het opvragen van enkele stukken, vaak geen werkzaamheden meer blijken uit de dossiers. Urenspecificaties ontbreken in de dossiers en worden voor de LATten al helemaal niet opgemaakt. Op basis van hetgeen de Raad in de dossiers heeft aangetroffen kan worden geconcludeerd dat er geen werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Ook op dit punt houdt [verweerder] zich niet aan de inschrijvingsvoorwaarden. Hij mag geen werkzaamheden declareren die niet zijn verricht.”

2.26    Ter zitting van 12 september 2016 heeft verweerder verklaard dat niemand bij zijn handtekening kan op kantoor. Vanuit een digitale map waar niemand bij kan zet verweerder zijn handtekening in het document.

2.27    De getuige, de heer M., heeft vervolgens ter zitting van 12 september 2016 verklaard dat verweerder op 14 juli 2016 op zijn vraag wie geautoriseerd is om zijn digitale handtekening te zetten drie namen heeft genoemd. Dit betrof hijzelf, mr. H. en een derde naam die de getuige zich niet meer kon herinneren. Verweerder had hier aan toegevoegd dat geen enkele brief de deur uit gaat zonder dat hij hem gezien heeft.

2.28    Verweerder heeft tegen de heer M. en zijn collega, zijnde de medewerkers van de Raad voor Rechtsbijstand die het onderzoek van 14 juli 2016 hebben verricht, een klacht ingediend naar aanleiding van het onderzoeksverslag.

3    VERZOEK EX ARTIKEL 60AB ADVOCATENWET

3.1    De deken heeft de raad verzocht verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk aangezien tegen verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang zeer ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. De deken baseert dit vermoeden op het volgende.

3.2    Uit de hiervoor onder 2 genoemde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat verweerder zijn praktijk niet onder controle heeft en die praktijk in feite door niet-advocaten wordt gevoerd.

3.3    Verweerder blijft in gebreke wat de zorg voor zijn cliënten betreft, gelet op het ontbreken van afdoende informatie voorafgaande en tijdens de zaak, alsmede gelet op het feit dat de communicatie over de zaak met een niet-advocaat loopt en elke nazorg ontbreekt. Bovendien is de kantoororganisatie zodanig ingericht dat onbevoegden, althans onbekwamen werkzaamheden in dossiers kunnen verrichten.

3.4    Tevens blijft verweerder in gebreke met betrekking tot de financiële integriteit. Zulks door lichte adviestoevoegingen aan te vragen voor zaken waarin niet of nauwelijks werkzaamheden worden verricht, door het gros van de werkzaamheden over te laten aan een niet-advocaat die niet in dienstbetrekking werkzaam is, hetgeen misbruik van toevoegingsgelden oplevert, alsmede door zaken die zich daar niet voor lenen in behandeling te nemen tegen een incassotarief.

3.5    Ten slotte neemt verweerder geen verantwoordelijkheid voor de fouten die in dossiers zijn gemaakt en heeft hij cliënten niet geïnformeerd over de mogelijkheden.

3.6    Gelet op de bevindingen van de Raad voor de Rechtsbijstand ten aanzien van de digitale handtekening van verweerder en zijn financiële integriteit vreest de deken dat door de wijze waarop verweerder zich van zijn taken als advocaat kwijt en de wijze waarop zijn kantoororganisatie is ingericht, de aan hem toevertrouwde belangen van zijn cliënten ernstig gevaar lopen, zodat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening geïndiceerd is.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit dat het zorgvuldig voorbereiden en besluiten vereist dat het bestuursorgaan – de Raad voor Rechtsbijstand en de deken – actief gegevens verzamelt en actief onderzoekt welke feiten en belangen een rol moeten spelen bij de besluitvorming. Het onderzoek moet voldoende zijn en de methode van onderzoek voldoende deugdelijk. In casu is dat volgens verweerder niet het geval, in welk kader hij verwijst naar een op zijn verzoek door mediator en assessor [rapporteur] opgestelde rapportage.

4.2    Verweerder heeft onderbouwd dat, in tegenstelling tot het beeld dat het verslag van de Raad voor Rechtsbijstand oproept, hij de rechtskundige bijstand zelf verleent en mr. H. de ondersteunende werkzaamheden verricht. Voorts controleert hij alle correspondentie voordat deze de deur uitgaat.

4.3    Bovendien is de achtergrond van de klacht een bestuursrechtelijke kwestie, die door de bestuursrechter moet worden beoordeeld. Tot op heden heeft de Raad voor Rechtsbijstand hier geen stappen in gezet. Er is geen reden om een tuchtrechtelijk verwijt te maken en het onderhavige verzoek dient te worden afgewezen.

5    BEOORDELING

5.1    Ingevolge artikel 60ab Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad met onmiddellijke ingang schorsen indien enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang dit vergt.

5.2    De raad is met de deken van oordeel dat gelet op hiervoor genoemde feiten de aan verweerder toevertrouwde belangen van zijn cliënten ernstig gevaar lopen, zodat een spoedvoorziening in de vorm van een schorsing in de praktijkuitoefening geïndiceerd is. De raad overweegt daartoe als volgt.

Kantoororganisatie

5.3    Verweerder heeft een advocatenkantoor opgericht waarin hij als enige advocaat werkzaam is. Het kantoor richt zich in grote mate op cliënten die zich ten gevolge van een dreigende ontruiming van hun woonruimte in een noodsituatie bevinden. Voor de werving van deze cliënten maakt verweerder gebruik van de websites sociaalverhaal.com, ontruiming-voorkomen.nl en energie-afgesloten.nl.

5.4    Vaststaat dat niet verweerder, maar voornamelijk anderen, die in dienst zijn van het kantoor, dan wel een samenwerkingsverband hebben met verweerder, de dienstverlening verrichten aan deze cliënten. Reeds om deze reden handelt verweerder in strijd met enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang. Hij behoort immers de belangen van zijn cliënten zelf te behartigen (vergelijk Gedragsregel 38).

5.5    Daarnaast wordt voortdurend in de opdrachtbevestiging en in de correspondentie in de ‘wij’-vorm gesproken en gebruiken die anderen voor zichzelf in de correspondentie termen als ‘counsel’ en ‘stagiaire’. Door op deze manier met de cliënten te communiceren wordt op zijn minst de schijn gewekt dat er meerdere advocaten werkzaam zijn op het kantoor. De cliënten waar verweerder zich op richt, verkeren in nood en het zal voor hen bij het gebruik van dergelijke termen niet onmiddellijk duidelijk zijn dat het hier geen advocaat(-stagiaire) betreft. De cliënten zijn in de veronderstelling dat zij rechtsbijstand krijgen van een advocaat, doch in de praktijk ontvangen zij die rechtsbijstand niet of zeer summier van een advocaat, te weten verweerder, maar van anderen. De organisatie van het kantoor van verweerder is hiermee niet in overeenstemming met de eisen van een goede praktijkuitoefening (vergelijk Gedragsregel 33).

5.6    Voorts heeft verweerder zijn kantoor zo georganiseerd dat er nagenoeg uitsluitend met zijn digitale handtekening wordt gewerkt. Dit betreft een digitale handtekening waar meerdere personen binnen het kantoor toegang toe hebben, zodat onduidelijk en oncontroleerbaar is of de advocaat, in casu verweerder, de werkzaamheden heeft verricht. De opmerking van verweerder dat hij alle correspondentie controleert voordat deze de deur uit gaat, maakt dit niet anders. Tegenover dit verweer staan immers de onderzoeken van de deken en de Raad voor Rechtsbijstand, waarbij door de manier waarop verweerder de te onderzoeken dossiers heeft aangeleverd oncontroleerbaar was of verweerder inderdaad steeds een controle heeft toegepast.

5.7    De raad is met de deken van oordeel dat door de wijze waarop de kantoororganisatie door verweerder is ingericht, de aan hem toevertrouwde belangen van zijn cliënten ernstig gevaar lopen. Vaststaat dat deze belangen reeds op grote schaal zijn geschaad door het handelen zoals hiervoor vermeld, alsmede door het ontbreken van afdoende informatie voorafgaande en tijdens de zaak, de communicatie over de zaak en het ontbreken van enige nazorg.

Financiële integriteit

5.8    Een belangrijk deel van de cliënten van verweerder wordt door hem bijgestaan in het kader van de gefinancierde rechtshulp op basis van een LAT. Voor rechtsbijstand verleend op basis van een LAT behoeft geen verantwoording te worden afgelegd voor de bestede tijd en wordt bijna zonder enige controle een vergoeding toegekend.

5.9    Het wekt vervolgens bevreemding dat onder verweerders verantwoordelijkheid in de zaak van mevrouw C. een LAT is aangevraagd, terwijl het een verzoekschriftprocedure betreft, zodat een LAT niet aan de orde was.

5.10    Verweerder heeft met het grote aantal LAT-aanvragen dat hij in de onderzochte periode heeft laten uitgaan en waarin niet of nauwelijks werkzaamheden zijn verricht en onder welke werkzaamheden slechts enkele van zijn hand lijken te zijn, gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting tot financiële integriteit en op zijn minst genomen de schijn gewekt dat hij hiermee zonder hiervoor verantwoording af te hoeven leggen snel en gemakkelijk geld heeft willen verdienen.

5.11    In dit kader merkt de raad op dat de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand om al dan niet een bestuursrechtelijk traject te starten geen invloed heeft op de tuchtzaak. Deze procedures kunnen naast elkaar lopen.

Verantwoordelijkheid

5.12    Verweerder draagt volledige verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaken van zijn cliënten (vergelijk Gedragsregel 9). Indien er fouten zijn gemaakt dient hij de cliënt hierover te informeren, alsmede over de mogelijkheden die deze heeft (vergelijk Gedragsregel 11).

5.13    Verweerder heeft bevestigd dat hij in de zaak van cliënte haar achteraf niet op de hoogte heeft gebracht van het feit dat hij tekort was geschoten in de behartiging van haar belangen. Verweerder heeft aangegeven dat hij het betreurt wat er met zijn cliënt is gebeurd, maar dat dit door zijn zakenpartners is gedaan. Ter zitting heeft verweerder voorts verbaasd gereageerd op een opmerking van de raad over werkzaamheden die door een van de anderen op kantoor in deze zaak was verricht. Deze verbazing kan de raad niet plaatsen, gelet op de door verweerder zelf overgelegde verklaring van mr. S.

5.14    Zowel ter zitting als tijdens de onderzoeken van de deken en de Raad voor Rechtsbijstand heeft verweerder wat betreft het handelen van anderen (zakenpartners, stagiaire) op zijn kantoor ten behoeve van de belangenbehartiging van de cliënten van verweerder aangegeven dat hij zich afvraagt of hij daar verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Voorts verontrust het de raad ten zeerste dat verweerder het kwalijke van zijn handelen niet inziet en de verantwoordelijkheid op deze manier afwentelt. In dit licht ziet de raad ook de klachten die verweerder heeft ingediend tegen iedereen die het foutieve van zijn handelen blootlegt.

5.15    De raad wijst het verzoek van de deken toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    schorst verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatewet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat;

-    bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing schriftelijk ter kennis van de raad brengt.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 oktober 2016.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 oktober 2016  verzonden.