ECLI:NL:TADRARL:2016:284 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-476

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:284
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16-476
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Geen schending van gedragsregel 18 door verweerder in arbeidsgeschil van zijn cliënt. Tijdens het eerste contact met en op initiatief van de personeelsmedewerker van de werkgever van zijn cliënt, behoefde verweerder niet te weten dat klager die werkgever ook in deze andere aangelegenheid dan 9 maanden ervoor, als advocaat bijstond. De raad acht aannemelijk dat verweerder de waarschuwingsmail van verweerder hierover pas heeft gezien ná het tweede contact met dezelfde personeelsmedewerker over de ontslagzaak van zijn cliënt. Overweging ten overvloede dat de bewoordingen van verweerder daarna jegens klager niet passend zijn in de onderlinge verhoudingen tussen advocaten. Klacht ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 december 2016

in de zaak 16-476

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 januari 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 20 mei 2016 met kenmerk 16-0016/ML/SD, door de raad ontvangen op 23 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klager heeft na de zitting telefonisch aan de griffier doorgegeven dat hij door een misverstand afwezig was.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager staat als advocaat de werkgever [naam bedrijf], (hierna: X) bij. Verweerder behartigt in een ontslagkwestie tussen [X] en haar werknemer, de heer [A], diens belangen. Eerder heeft verweerder diezelfde cliënt ook bijgestaan in zijn beroepsziektezaak tegen [X]. [X] werd in die kwestie bijgestaan door klager.

2.2    Per e-mail van 27 november 2015 heeft de HR Officer van [X], mevrouw D., zich rechtstreeks tot verweerder gewend in zijn hoedanigheid van advocaat van hun werknemer, de heer [A], met het verzoek om spoedig te reageren op de op 20 november 2015 aan de heer [A] gegeven vaststellingsovereenkomst.

2.3    Per e-mail van 21 december 2015 om 15:27 uur heeft verweerder aan mevrouw D. van [X] laten weten dat van een overeenkomst met zijn cliënt nog geen sprake was en dat hij haar spoedig zou informeren over het standpunt van zijn cliënt.

2.4    Per e-mail van 21 december 2015 om 16:46 uur aan mevrouw D. van [X] heeft verweerder namens zijn cliënt inhoudelijk gereageerd op het voorstel van [X] om de arbeidsovereenkomst te beëindigen.

2.5    Mevrouw D. van [X] heeft hierop per e-mail  aan verweerder van 22 december 2015 om 12:58 uur gereageerd. Verweerder heeft daarop weer op 22 december 2015 om 14:30 uur gereageerd.

2.6    Per e-mail van 22 december 2015 om 13:43 uur heeft verweerder aan klager laten weten dat hij tot zijn verbazing heeft vernomen dat verweerder in een geschil rechtstreeks met zijn cliënte [X] heeft gecorrespondeerd, terwijl verweerder wist dat klager de vaste advocaat was en is van [X]. Bij opnieuw rechtstreeks contact van verweerder met [X] kondigt klager alvast aan een tuchtklacht jegens verweerder in te zullen dienen.

2.7    Per e-mail van 22 december 2015 om 15:19 uur aan klager heeft verweerder bericht:

“Je doet je best maar.”

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

tot tweemaal toe anders dan door tussenkomst van klager zonder zijn toestemming rechtstreeks met zijn cliënte [X] in verbinding te treden namens zijn cliënt, terwijl verweerder wist dat klager als advocaat de belangen van de wederpartij van zijn cliënt, te weten [X], behartigde.

4    VERWEER

Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager. Het stond hem vrij om namens zijn cliënt op de rechtstreeks aan hem gerichte e-mail van mevrouw D. van [X] van 27 november 2015 te reageren. De e-mail van klager aan hem van 22 december 2015 om 13:43 uur heeft hij pas gezien, nadat hij zijn e-mail van 22 december 2015 om 14.30 uur al aan mevrouw D. had verzonden.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    Blijkens het bepaalde in gedragsregel 18 dient een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding te stellen dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Dit geldt evenzeer wanneer de bedoelde partij zich rechtstreeks tot hem wendt.

5.3    Klager verwijt verweerder dat hij tot tweemaal toe deze gedragsregel heeft overtreden. Voor het eerst door op 21 december 2015 rechtstreeks een e-mail aan mevrouw D. van [X] te sturen, terwijl verweerder toen al wist dat [X] zijn cliënte was.  De tweede keer door op 22 december 2015 om 14.30 uur opnieuw aan diezelfde mevrouw D. een e-mail te sturen, terwijl klager verweerder per e-mail van 22 december 2015 om 13:43 uur erop had gewezen dat hij geen rechtstreekse correspondentie met mevrouw D. van [X] meer diende te hebben zonder instemming van klager. 

5.4    Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij eerder in een andere aangelegenheid, in een beroepsziektezaak, voor dezelfde cliënt als advocaat heeft opgetreden jegens [X]. Verweerder wist toen dat [X] door klager in die beroepsziektezaak werd bijgestaan. Volgens hem kan hem echter niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij zo’n negen maanden tot een jaar daarna rechtstreeks heeft gereageerd op de e-mail van mevrouw D. van [X] van 27 november 2015 in de ontslagkwestie van zijn cliënt. Volgens verweerder is rechtstreeks contact met een personeelsmedewerker bovendien een gebruikelijke gang van zaken in ontslagzaken.  Dat hij, ondanks de op 22 december 2015 om 12:58 uur aan hem gezonden e-mail van klager, daarna om 14.30 uur opnieuw een e-mail aan mevrouw D. van [X] heeft gestuurd in de ontslagkwestie is gekomen omdat hij pas op een later moment die e-mail van klager heeft gezien, aldus verweerder.

5.5    Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is de raad van oordeel dat het verweerder tuchtrechtelijk niet kan worden verweten dat hij in de ontslagkwestie van zijn cliënt rechtstreeks, zonder toestemming / medeweten van klager, voor het eerst op 21 december 2015 met mevrouw D. van [X] heeft gecorrespondeerd. Verweerder behoefde toen niet te weten dat klager [X] ook in deze ‘andere aangelegenheid’ als advocaat bijstond, nu mevrouw D. van [X] op eigen initiatief contact heeft gezocht met verweerder. Daarbij speelt ook voor de raad het tijdsverloop tussen die beroepsziektezaak en de ontslagzaak van de cliënt met [X] een rol. De raad acht voorts aannemelijk dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft verklaard, de e-mail van klager van 22 december 2015 pas heeft gezien nadat hij diezelfde dag opnieuw rechtstreeks een e-mail aan  mevrouw D. van [X] heeft gestuurd. Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Daarmee oordeelt de raad de klacht ongegrond.

Ten overvloede

5.6    Ook al heeft verweerder ter zitting verklaard dat de door hem gebruikte bewoordingen in zijn e-mail van 22 december 2015 aan klager het gevolg zijn van emotie, wijst de raad verweerder erop dat die bewoordingen  “je doet je best maar”  niet passend zijn in de onderlinge verhouding tussen advocaten, die juist dient te berusten op respect en welwillendheid jegens elkaar.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, K.F. Leenhouts, M.L.C.M. van Kalmthout, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2016.

Griffier    Voorzitter