ECLI:NL:TADRARL:2016:280 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-365

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:280
Datum uitspraak: 19-12-2016
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 16-365
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder krijgt een berisping omdat hij bij een tegengesteld belang tussen klagers, die zijn cliënten waren, en een andere betrokken cliënt, is blijven optreden voor deze cliënt. Hij informeerde klagers daarover niet, en toen klagers daarover tekst en uitleg vroegen, wenste hij ineens de terugbetaling van een lening aan een van de klagers waarvan hij voordien, gedurende vier jaar, geen aflossing had gevraagd. Bovendien ging het om een lening die verweerder in verband met de door hem als advocaat te bewaren onafhankelijkheid sowieso niet had mogen verstrekken. Verder stelde verweerder zich rechtstreeks met een van de klagers in verbinding terwijl hij wist dat deze zich inmiddels door een andere advocaat liet bijstaan. De op deze zaken gerichte klachten van klagers zijn gegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 december 2016

in de zaak 16-365

naar aanleiding van de klacht van:

klagers 1 t/m 6

gemachtigde mr. [K]

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 9 juli 2015 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 19 april 2016 met kenmerk 15-0234, door de raad ontvangen op 20 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 september 2016. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. 

2.1    Klagers waren betrokken bij een samenwerking met betrekking tot een projectontwikkeling in Portugal waarbij ook betrokkene 2 was betrokken. Verweerder was de advocaat van betrokkene 2 en mogelijk, dat is tussen partijen in discussie, op enig moment ook van klagers.        

2.2    De te ontwikkelen gronden waren aanvankelijk van betrokken rechtspersoon 1, waarvan klager 1 (via klager 2) en betrokkene 2 (via betrokken rechtspersoon 3) ieder voor 50% aandeelhouder waren.  

2.3    Het bleek lastig voor klager 1 en betrokkene 2 om de projectontwikkeling gefinancierd te krijgen. Om aan de lopende verplichtingen te voldoen, heeft verweerder aan klager 1 en betrokkene 2 een lening verstrekt van € 57.824,00, waarvoor klager 2 en betrokken rechtspersoon 3 zich met een overeenkomst van 1 juni 2011 als borg hebben gesteld. De lening was onder meer bedoeld om de kosten van een reis van verweerder naar een mogelijke financier in Hong Kong te betalen.  

2.4    Op 30 september 2011 hebben klager 2 en betrokken rechtspersoon 3 hun aandelen in betrokken rechtspersoon 1 verkocht aan betrokken rechtspersoon 2 waarbij zij jegens betrokken rechtspersoon 2 een recht van eerste koop hebben bedongen op de aandelen en/of de gronden. In een aanvullende overeenkomst van 29 juni 2012 is vastgelegd dat onder bepaalde opschortende voorwaarden kan worden teruggekocht en dat de terugkoopsom

€ 6.000.000,00 is. 

2.5    Vervolgens zijn klager 1 en betrokkene 2 in contact gekomen met betrokkene 1 en het toenmalige echtpaar te weten klager 3 en klager 4, die op dat moment bezig waren met een projectontwikkeling in Duitsland op basis van een door hen ontwikkeld paardenconcept. Omdat hun paardenconcept ook gebruikt kon worden voor het project in Portugal, hebben partijen besloten hun krachten te bundelen in welk verband zij op 7 augustus 2012 klager 6 hebben opgericht. Partijen zouden hun respectievelijke projectontwikkelingen in Portugal en Duitsland daarin inbrengen en van daaruit zouden zij zoeken naar de voor de projectontwikkelingen benodigde financiering.

2.6    De structuur van klager 6 is deze dat klager 1 (via klager 2) en betrokkene 2 (via betrokken rechtspersoon 3) daarin participeerden via hun gezamenlijke vennootschap betrokken rechtspersoon 6, en betrokkene 1, klager 3 en klager 4 via hun gezamenlijke vennootschap betrokken rechtspersoon 4.

2.7    Statutair bestuurders van klager 6 zijn klager 1, klager 3, betrokkene 2 en betrokkene 1.

2.8    Verweerder heeft de juridische documentatie in verband met de oprichting van klager 6 opgesteld. Ook heeft hij gedurende een aantal jaren over diverse financieringsaanvragen van deze vennootschap als advocaat geadviseerd.

2.9    In een e-mail van verweerder aan betrokkene 2 van 12 december 2012 is het volgende vermeld:

Beste Wout,

Na ons gesprek vorige week heb ik nog eens onze urenlijsten doorgenomen. Hieruit blijkt dat we al aanzienlijk veel uren hebben besteed aan PDA/Creating. Het lijkt me redelijk dat indien nu gelden worden gestort die niet hoeven te worden aangewend voor de ‘roll over’ maar direct naar de aandeelhouders worden uitgekeerd dat hiervan een deel wordt aangewend om de openstaande uren bij (verweerder/ toevoeging raad van discipline) te voldoen. Ik zit te denken aan

€ 50.000,00. Deze zal ik declareren aan PDA omdat ik dan geen BTW in rekening hoef te brengen. (…) Een juiste opzet, structuur en inrichting van de overeenkomsten resp. akten is van essentieel belang voor alle aandeelhouders. Graag verneem ik van je of jullie als aandeelhouders hiermee kunnen instemmen.

2.10    In 2013 hebben de aandeelhouders van klager 6 met klager 1 afgesproken dat hij zijn betrokkenheid als (indirect) aandeelhouder zou beëindigen en uitsluitend nog tegen een vaste vergoeding voor de projectontwikkeling werkzaamheden  zou verrichten. In verband met de verkoop van zijn aandelen heeft klager 1 in een e-mail aan verweerder van 14 oktober 2013 geschreven:

(…) Hierbij mijn voorwaarden, kun je aangeven of volgens jou deze voorwaarden ook correct en redelijk zijn?

waarop verweerder heeft geantwoord in een e-mail:

(…) Ik zie geen rare dingen 

2.11    Uit een e-mail van 4 november 2013 van betrokkene 2 aan verweerder wordt geciteerd:

Ik doe je ons laatste concept contract toekomen, deze is voorafgegaan aan het gesprek van Edwin met Thijs maar het is beter en transparanter dat jij deze in zowel het belang van Edwin als van ons gaat redigeren. Wil jij dit contract bekijken en zowel voor Edwin als voor ons, indien nodig, deze aanpassen naar wat er echt noodzakelijk in moet staan (…)     

2.12    In verband met de verkoop van zijn aandelen heeft betrokkene 2 in een e-mail van 10 oktober 2014 aan verweerder geschreven:

(…)

Volgende week overboeken en tekenen!

(…)

Jij gaf aan toen ’rupsje nooit genoeg’ vervelend begon te worden om over te zetten naar CTGL, ik heb je toen uitgelegd dat daar meerdere bezwaren over waren, maar nu we gaan tekenen en overboeken willen we gewoon echt zeker weten dat dit niet een probleem zal kunnen vormen (…).

In dit citaat wordt met ‘rupsje nooit genoeg’ klager 1 bedoeld.

2.13    Naar aanleiding van een bericht op een website in april 2015 inhoudende dat voor een paardenproject in Portugal een financiering was verkregen, hebben klager 1 en klager 3, als statutair bestuurders van klager 6, de op naam van deze vennootschap staande zakelijke e-mailaccounts van betrokkene 2 en betrokkene 1 onderzocht. Uit dat onderzoek bleek dat betrokkene 2 en betrokkene 1 inmiddels een nieuwe vennootschap hadden opgericht onder de naam klager 6 en doende waren om van daaruit een financiering voor het project in Portugal te krijgen bij een bank in de Verenigde Staten. Klager 6 bleek een voorwaardelijke overeenkomst te hebben gesloten voor de koop van de gronden in Portugal met dezelfde partijen als waarmee betrokkene 2 en klager 1 eerder een overeenkomst met een terugkoopoptie hadden gesloten (betrokken rechtspersoon 2 zie hiervoor 2.4). Verweerder is bij de oprichting van klager 6 betrokken geweest, alsook bij het opstellen bij de in dat verband benodigde juridische documentatie. 

2.14    In e-mails tussen verweerder, betrokken rechtspersoon 2 en betrokkene 2 van maart 2014 zijn verschillende voorstellen gedaan voor de wijze waarop de financiering van het project kan worden vorm gegeven. Bij deze voorstellen is telkens voorzien in een directe betaling aan verweerder, in welk verband hem mede een bedrag van € 450.000,00 is geboden.

2.15    Op 21 april 2015 heeft verweerder ten behoeve van de hiervoor genoemde financiering een verklaring ondertekend, waarin de geschiedenis van het project in Portugal is beschreven, echter zonder dat daarbij de rol van klager 6 bij dit project en haar terugkooprecht is vermeld.

2.16    Na een eerder verzoek om een bespreking met ‘alle stakeholders van klager 6’ heeft de fiscaal adviseur van klager 1 in een e-mail van 11 mei 2015 aan verweerder, betrokkene 2 en betrokkene 1 laten weten dat zij in rechte worden betrokken indien niet uiterlijk binnen twee dagen een bespreking zou plaatsvinden waarin klagers over de gang van zaken met betrekking tot het nieuwe opgerichte betrokken rechtspersoon 5 zou worden geïnformeerd.

2.17    Uit een e-mail van verweerder aan klager 1 van 13 mei 2015 wordt geciteerd:

Nu geen sprake is van gezamenlijke harmonie heb ik besloten mijn lening op te eisen. Zie overeenkomst in bijlage (hiervoor onder 2.3 vermelde lening van 1 juni 2011, toevoeging raad van discipline) (…) Ik doe je eenmalig het aanbod om de helft van het openstaande bedrag te voldoen. Indien je hier niet aan tegemoet komt zal ik op grond van de hoofdelijkheid het gehele bedrag op je gaan verhalen. 

2.18    In een e-mail van klager 1 van 13 mei 2015 heeft hij daarop als volgt geantwoord:

Graag wil ik weten over welk bedrag wij volgens jou praten. Jij hebt mij, maar ook ons, Wout, Thijs en Eric altijd geadviseerd zowel juridisch als fiscaal, deze “openstaande” rekening zoals zo vaak besproken, maar nog nooit van je gehad hebbende, is die daar dan ook mee verrekend? Dus voor de goede orde, na betaling van bedrag X, hebben jij en ik niets meer van elkaar te vorderen. Niet dat ik dan nog een verrassing, achteraf voor jouw werkzaamheden voor klager 2 (…) klager 6 en alle door mij niet genoemde bedrijven. (….) wil ik weten hoe wij nu verder met elkaar omgaan, jij hebt het over een verstoorde harmonie, vind jij het niet logisch dat ik nu wel eens wil weten hoe ver ze zijn en wat ik kan verwachten (…)

2.19    Nadat klager 1 de bijstand van de raadsman van klagers had ingeroepen, reageerde verweerder in een e-mail van 19 mei 2015 aan klager 1 rechtstreeks daarop als volgt:

Jij kiest voor een koers met een partij die je geen vruchten zal opleveren. (…) De lening waarover ik spreek is een lening die ik in het verleden aan jou en Wout mede in privé heb verstrekt. Deze eis ik nu op. Niet meer niet minder. Hoe de rest verloopt is niet mijn zaak.

2.20    In een e-mail van de raadsman van klagers van 20 mei 2015 schreef deze aan verweerder:

Op 15 mei jl. heb ik u geschreven dat (…) klager 1 zich tot mij heeft gewend als cliënt.

Naar ik begrijp heeft u meer cliënten bijgestaan waaronder (…) en weet u dat de aandeelhouders en bestuurders van deze vennootschap onenigheid met elkaar hebben. Ik heb u gevraagd aan mij mee te delen met wie (door betrokkene 2 en betrokkene 1) op dit ogenblik onderhandelingen worden gevoerd over het vorenbedoelde perceel grond en aan mij te bevestigen dat u althans uw vennootschappen en uw kantoor, alleen aan de transactie zult meewerken als zij verlopen via klager 6.

Ik heb u ook geschreven dat ik van cliënten heb vernomen dat er zelfs sprake zou zijn van financiële betrokkenheid van uw zijde bij klager 6 en u zou nota bene geldleningsovereenkomst(en) hebben met betrokkenen.

Ik heb u hiernaar gevraagd en aan u verzocht om mij nader daarover te informeren.

Wie schetst verbazing? U, die meent rechtstreeks mijn cliënt te kunnen en moeten aanschrijven met uw mail van gisteren met een dreigende (onder)toon.

Dit is een rechtstreekse schending van artikel 18 Gedragsregels 1992.

(…)

Ik verzoek u zich daarom in het vervolg rechtstreeks tot mij te wenden.

(….)

2.21    Klager 4 is op 31 juli 2015 overleden.

2.22    Het project is niet van de grond gekomen omdat een financiering tot op heden niet is verkregen. De gronden respectievelijk de aandelen zijn door betrokken rechtspersoon 2 aangeboden aan klager 1 en klager 3 en klager 4, maar zij zijn daarop niet ingegaan.

3    KLACHT

3.1  De klacht zoals door de deken geformuleerd is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 46 Advocatenwet doordat hij

a.    veelvuldig en bij herhaling ernstig buiten het boekje van de gedragsregels is gegaan,

b.    eraan heeft meegewerkt dat klagers grote schade hebben geleden doordat zij buiten een (potentiele) financiering van hun project zijn gehouden,

c.    door zijn handelen het gevoel bij klagers teweeg heeft gebracht alsof hij jaren van noeste arbeid en grote investeringen de nek heeft omgedraaid,

waarmee klagers, aldus nog steeds de deken, van mening zijn dat verweerder gedragsregels 1 lid 1; 2; 5; 7 lid 1, 2 en 3; 8; 18; 28 en 29 heeft geschonden.

3.2    Klagers onderbouwen hun klacht als volgt. Verweerder heeft betrokkene 2 als advocaat bijgestaan c.q. geadviseerd bij een projectontwikkeling in Portugal. Betrokkene 2 is met betrekking tot dit project eerst gaan samenwerken met klager 1 en later tevens met klager 3 en klager 4. Verweerder heeft de juridische documentatie voor deze samenwerking opgesteld. Ook is hij actief betrokken geweest bij het vinden van een financier voor het project. Op enig moment zijn de belangen van betrokkene 2 en klagers uiteen gaan lopen. Verweerder heeft zich toen aan de zijde van betrokkene 2 geschaard en zich tegen het belang van klagers gekeerd. Verweerder is betrokken geweest bij de oprichting van een nieuwe vennootschap via welke vennootschap het project zou worden uitgevoerd. Bij die vennootschap werden klagers niet betrokken. Zij werden daarover ook niet door verweerder geïnformeerd. Verweerder heeft voor het verkrijgen van een financiering voor de nieuwe vennootschap een verklaring afgegeven waarin de rol van klagers en hun samenwerking met betrokkene 2 in het geheel niet is genoemd. Verweerder heeft voor het project een lening van afgerond € 60.000,00 verstrekt aan klager 1 en betrokkene 2. Toen klager 1 informatie wilde hebben over de nieuwe vennootschap, en betrokkene 2 noch verweerder die informatie aan hem wilden geven, heeft klager 1 rechtsmaatregelen aangekondigd waarna verweerder zijn bij klager 1 uitstaande lening direct is gaan opeisen. Dat deed hij in een e-mail rechtstreeks aan klager 1, terwijl verweerder ermee bekend was dat klager 1 zich inmiddels door een (andere) advocaat liet bijstaan.    

4    VERWEER

4.1    Het verweer van verweerder is dat klagers nooit cliënten van hem zijn geweest. Hij was uitsluitend de advocaat van betrokkene 2. Dat hij overeenkomsten heeft opgesteld waarbij ook klagers zijn betrokken, betekent nog niet dat hij voor hen als advocaat is opgetreden. Dat hij bij het opstellen van deze documentatie rekening heeft gehouden met de belangen van klagers maakt dat niet anders. Hij heeft klagers nooit geadviseerd. Klagers hadden hun eigen adviseurs en hij heeft hen altijd gezegd dat zij hun eigen adviseurs moesten raadplegen. Hij heeft met klagers geen overeenkomst van opdracht gesloten. Hij heeft ook nooit een factuur aan klagers gezonden. Nagenoeg al zijn e-mails met betrekking tot dit project zijn gericht aan (uitsluitend) betrokkene 2. Er zijn slechts twee e-mails waarin verweerder reageerde op een vraag van klagers. Verweerder erkent dat hij een lening aan klager 1 en betrokkene 2 heeft verstrekt, en hij onderkent dat hij deze niet had moeten verstrekken. Verweerder stelt dat klagers zich bij deze klacht bedienen van informatie die zij op onrechtmatige wijze hebben verkregen. Verweerder stelt dat niet van alle klagers is gebleken dat zij mr. [K] hebben gemachtigd tot het indienen van de klacht. Daar komt bij dat klager 4 na het indienen van de klacht is overleden. In zoverre de klacht door klager 4 is ingediend, is deze als gevolg daarvan komen te vervallen. 

5    BEOORDELING

5.1    Klager 4 is op 31 juli 2015 overleden, terwijl de klacht op 9 juli 2015 is ingediend. De raad van discipline volgt verweerder in zijn stelling dat de klacht daardoor is komen te vervallen, althans de behandeling daarvan moet worden gestaakt in zoverre deze door klager 4 is ingediend. De raad van discipline neemt daarbij in aanmerking dat er geen aanleiding is om ingevolge artikel 47a lid 6 Advocatenwet de behandeling van de klacht voort te zetten om redenen van algemeen belang. Van dergelijke redenen niet is gebleken. Dat leidt ertoe dat in zoverre de klacht door klager 4 is ingediend, de behandeling wordt gestaakt en daarop dus niet beslist zal worden. Waar hierna ‘klagers’ is vermeld worden daarmee klagers bedoeld met uitzondering van klager 4. 

5.2    Verweerder verweert zich met de stelling dat mr. [K] niet van alle klagers een machtiging heeft gekregen om hen in deze procedure bij te staan. Uitgegaan wordt echter van de juistheid van de stelling van mr. [K], in dezen optredend als advocaat, dat hij door alle klagers is gemachtigd. Er is geen enkele aanwijzing die een vermoeden geeft voor het tegendeel.    

5.3    Bij de beoordeling van de klachten staat centraal de vraag of verweerder als advocaat de belangen van klagers behartigde. Anders dan verweerder stelt is voor de beoordeling daarvan niet van belang of klagers verweerder daarvoor een formele opdracht hebben  gegeven. Het gaat erom of klagers mochten menen dat verweerder hen als advocaat heeft bijgestaan. Verweerder was de advocaat van betrokkene 2. Op enig moment is betrokkene 2 gaan samenwerken met klager 1. Deze samenwerking bestond daarin dat zij middels een gezamenlijke vennootschap waarin zij middels hun persoonlijke vennootschappen aandeelhouder waren, gezamenlijk eigenaar waren van gronden in Portugal. Deze gronden wilden zij ontwikkelen, waarvoor zij een grote investeerder zochten. Verweerder heeft hen daarin bijgestaan, onder meer door het maken van meerdere buitenlandse reizen naar mogelijke investeerders. De reizen werden geheel of gedeeltelijk betaald met een lening van verweerder aan zowel betrokkene 2 als klager 1. Reeds hieruit volgt een situatie waarin klager 1 mocht menen dat verweerder mede zijn belangen, althans de belangen van zijn vennootschap klager 2 en van zijn vennootschap met betrokkene 2, betrokken rechtspersoon 1, behartigde. 

5.4    Vervolgens zijn klager 1 en betrokkene 2 een samenwerking aangegaan met klagers 3 tot en met 5, waartoe zij klager 6 hebben opgericht. Verweerder heeft voor deze samenwerking de benodigde juridische documentatie opgesteld. Op enig moment doet verweerder het voorstel dat zijn salaris in dat verband ten laste van alle aandeelhouders zal komen omdat ‘een juiste opzet, structuur en inrichting van de overeenkomsten resp. akten van essentieel belang is voor alle aandeelhouders’, maar dat hij zal declareren aan de gezamenlijke vennootschap van betrokkene 2 en klager 1 omdat hij dan geen BTW in rekening hoeft te brengen. Hieruit blijkt een situatie waarin alle klagers mochten menen dat verweerder hun gezamenlijke belang in klager 6 behartigde.  

5.5    Vanaf 2013 heeft klager 1 met de andere klagers en betrokkene 2 gesproken over een door hem voorgenomen uittreden uit klager 6. In verband met de verkoop heeft hij aan verweerder voorgelegd of zijn voorwaarden in dat verband correct en redelijk waren waarop verweerder hem heeft geantwoord dat hij geen rare dingen zag ( zie r.ov. 2.10). Op enig moment heeft betrokkene 2 aan verweerder gevraagd of hij een laatste concept voor zowel klager 1 als voor betrokkene 2 wilde beoordelen en zo nodig wilde aanpassen. Ook dit getuigt van een situatie waarin klager 1 mocht menen dat verweerder ook zijn belang behartigde.  

5.6    Klagers worden daarom gevolgd in hun stelling dat zij, op goede gronden, ervan zijn uitgegaan dat verweerder als advocaat mede hun belangen vertegenwoordigde. De werkzaamheden van verweerder betroffen de gezamenlijke belangen van klagers en betrokkene 2 bij de projectontwikkeling in Portugal. Daaraan doet niet af dat klagers zich, zoals door verweerder is gesteld maar door klagers is bestreden, in dit verband ook door eigen advocaten en/of adviseurs hebben laten bijstaan.

5.7    Verweerder is op enig moment gaan handelen voor uitsluitend betrokkene 2 toen een tegengesteld belang met klagers ontstond. Verweerder had zich op dat moment als advocaat van zowel klagers als betrokkene 2 moeten terugtrekken, te meer nu hij niet voorafgaand aan zijn dienstverlening het voorbehoud heeft gemaakt dat hij bij een toekomstig tegengesteld belang uitsluitend voor betrokkene 2 zou gaan optreden, waarbij de raad van discipline in het midden laat of en in hoeverre een dergelijk voorbehoud op zichzelf al is toegestaan gelet op het bepaalde in gedragsregel 7 lid 2. Door zich niet terug te trekken als advocaat en tegen het belang van klagers op te treden heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 7 lid 2 en 3. 

5.8    Verweerder heeft betrokkene 2 geassisteerd in zijn poging het project op naam van een vennootschap, waarbij klagers niet waren betrokken, voort te zetten. Verweerder heeft klagers daarover niet geïnformeerd, waardoor hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8.

5.9    Daags nadat klager 1 verweerder heeft verzocht om informatie over het nieuw opgerichte betrokken rechtspersoon 5 te geven, is verweerder zijn uitstaande lening bij klager 1 gaan opeisen, kennelijk als een reactie daarop en in een poging om klager 1 op afstand te houden. Verweerder heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening geschaad. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregel 1. 

5.10    Het verstrekken van de lening is op zichzelf tuchtrechtelijk verwijtbaar ingevolge gedragsregel 2 op grond waarvan de advocaat dient te vermijden dat zijn vrijheid en onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn beroep in gevaar kunnen komen. Met het  aangaan van een financiële relatie als het verstrekken van een lening kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar worden gebracht. Anders dan klagers stellen is in dit verband geen sprake van een handelen in strijd met gedragsregel 28 nu deze lening op zichzelf niet als een vorm van zekerheid voor de betaling van facturen van verweerder kan worden aangemerkt.

5.11    Verweerder heeft een schriftelijke verklaring afgegeven ten behoeve van het verkrijgen van een financiering voor betrokken rechtspersoon 5. In de verklaring gaat verweerder  voorbij aan de rol van klager 6 bij het project en haar mogelijke aanspraken in verband met een terugkooprecht en/of een recht van eerste koop. Als het in dit verband om een exclusief recht zou gaan, zou verweerder door dit in de verklaring onbenoemd te laten onjuiste of onvolledige informatie hebben gegeven, maar in de onderhavige procedure is niet duidelijk geworden of het om een exclusief recht gaat. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in dit verband dan ook niet gebleken.

5.12    Verweerder heeft erkend dat hij, hoewel hij middels een brief van 15 mei 2015 wist dat klager 1 zich inmiddels liet bijstaan door mr. [K], een e-mail aan klager 1 heeft gezonden met daarin ”Je kiest voor een partij die je geen vruchten zal opleveren.” Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met gedragsregel 18 op grond waarvan het een advocaat niet is toegestaan zich in verbinding te stellen met een partij waarvan hij weet dat hij door een advocaat wordt bijgestaan. 

5.13    Klagers stellen dat verweerder met het hiervoor besproken handelen naast de reeds vermelde gedragsregels ter zake van hetzelfde handelen een aantal andere gedragsregels heeft overtreden. Daarvan is niet gebleken. De klacht wordt daarom afgewezen in zoverre het om een overtreding van die regels gaat.

5.14    Verweerder heeft gesteld dat klagers hun stellingen hebben onderbouwd met e-mails die zij onrechtmatig hebben verkregen, en, zo begrijpt de raad van discipline, daarmee niet bij de beoordeling betrokken mogen worden. Verweerder wordt hierin niet gevolgd. Het gaat om e-mails die via de zakelijk accounts van betrokkene 2 en betrokkene 1 bij klager 6 zijn verkregen. Klager 1 en klager 3 zijn statutair bestuurders van klager 6. Verweerder heeft niet of onvoldoende onderbouwd waarom zij gelet op die hoedanigheid of positie, de betreffende accounts niet hebben mogen inzien. Van een onrechtmatigheid in dit verband is dan ook niet gebleken, nog daargelaten of indien dat anders wordt beoordeeld, deze e-mails niet bij de beoordeling betrokken mogen worden.

6    MAATREGEL

6.1    De conclusie uit het voorgaande is dat verweerder meerdere gedragsregels heeft overtreden. Verweerder is bij een tegengesteld belang van klagers met betrokkene 2 uitsluitend voor betrokkene 2 blijven optreden. Hij informeerde klagers daarover niet, en daarnaar gevraagd, wenste hij ineens de terugbetaling van een lening waarvan hij voordien, gedurende vier jaar, geen aflossing had gevraagd. Bovendien gaat het hier om een lening die hij in verband met de door hem als advocaat te bewaren onafhankelijkheid sowieso niet had mogen verstrekken. Verder stelde verweerder zich met klager 1 in verbinding terwijl hij wist dat hij zich inmiddels door een andere advocaat liet bijstaan. Verweerder heeft met dit alles gehandeld in strijd met gedragsregel 1, 2, 7 lid 2 en 3, 8 en 18. Daarmee heeft hij niet, overeenkomstig artikel 46 Advocatenwet, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt

6.2    Gelet op het hiervoor beschreven handelen, acht de raad het opleggen aan verweerder van een berisping passend en geboden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, voorts dat niet is gebleken dat klagers door het handelen van verweerder in hun vermogensrechtelijke positie zijn geschaad.      

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klagers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager 1 in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00  aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verstaat dat op de klacht in zoverre deze is ingediend door klager 4 is gestaakt;

-    verklaart de klacht gegrond voor zover het het hiervoor onder 6.1 samengevatte handelen betreft;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klagers;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager 1;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, E. Bige, L.A.M.J. Pütz en E.J. Verster, leden en bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2016.

Griffier    Voorzitter